Hoofdstuk zeven
Bevrijding van de KZ
kampen
De Zweedse graaf
Folke Bernadotte, vice-president van het Zweedse Rode Kruis én kozijn van
onze koningin Astrid, was reeds sedert de tweede helft van 1944 in
onderhandelingen met SS leider Heinrich Himmler, om Scandinavische
gevangenen vrij te krijgen. Dit resulteerde eind november 1944 in de
vrijlating van een honderdtal Denen en Noren. Bovendien werden, als gevolg
van die besprekingen, op 21 maart 1945 alle Scandinavische gevangenen
vanuit alle Duitse concentratiekampen, in Neuengamme — het dichtst bij
Denemarken gelegen kamp — verzameld. Zij werden ondergebracht in het
Schonungs-block. Enkele duizenden gevangenen van Neuengamme werden daarom
naar andere concentratiekampen gestuurd om plaats te maken voor die
Scandinavische gevangenen.
De Zweedse
kerk in Lübeck waar de onderhandelingen tussen SS leider Heinrich Himmler
en de Zweedse Graaf Folke Bernadotte plaats
vonden.
De bedoeling was
om de Denen en de Noren vanuit Neuengamme naar Denemarken en eventueel
verder naar Zweden te evacueren. Eind maart en in de eerste helft van
april 1945 werden reeds ongeveer 1.600 gevangen politiemannen naar
Denemarken geëvacueerd. Even later, op 20 en 21 april werden de 4.255
overige Denen en Noren, als eersten van de totale ontruiming van het kamp,
vanuit Neuengamme in witte bussen van het Zweedse Rode Kruis, overgebracht
naar Denemarken om later naar Zweden getransporteerd te worden.
Dankzij graaf
Folke Bernadotte en zijn 250 leden tellende Zweedse Rode Kruis expeditie
werden uiteindelijk minimaal 15.000 KZ Häftlinge (concentratiekamp
gevangenen) gered. Deze opdracht was zeker niet zonder gevaar: de Zweden
moesten hun reddingsexpedities ontplooien tussen twee fronten in. Vanuit
het westen rukten namelijk de Amerikanen, de Engelsen, Canadezen en Polen
op, en vanuit het oosten het Sovjetleger.
De Zweedse en
Deense Rode Kruis camions waarmee de Scandinavische
politieke gevangenen in de concentratiekampen bevoorraad werden.
Scandinavische
politieke gevangenen verlaten Neuengamme
op weg naar de vrijheid en hun vaderland
Autobussen van het
Zweedse en Deense Rode Kruis
klaar om politieke gevangenen te vervoeren
De Deense en Noorse
gevangenen verlieten het KZ-Neuengamme
op 20 en 21 april 1945 en werden per bus over land via Denemarken
naar Zweden geëvacueerd
Al in begin april 1945 deed in het kamp van Neuengamme het bericht de
ronde dat de bevrijders naderden, want alle buitenkampen werden ontruimd.
Op 26 maart waren de kommando's van Meppen-Versen en Dalum in Emsland
ontruimd en op 1 april de twee kommando's van Porta Westfalica. In de
eerste week van april waren eveneens de kommando's van Hamburg, Bremen,
Hannover en Brunswick-Salzgitter al ontruimd. Ten slotte werden in de
periode tot half april alle meer westelijk en noordelijk gelegen
kommando's ontruimd. In een tijdspanne van drie weken waren alle 87
buitenkampen van KZ Neuengamme volledig ontruimd. Dat was even snel als de
Engelsen en Amerikanen oprukten van de Rijn naar de Elbe. De geallieerde
opmars in Noordwest-Duitsland was duidelijk niet meer te stoppen. Op 15
april was het beruchte concentratiekamp Bergen-Belsen al in Britse handen
gevallen. Op 19 april stonden zij op de linkeroever van de Elbe, ruw
geschat zo'n dertig kilometer van Neuengamme. Op 26 april werd Bremen
ingenomen en op 2 mei de stad Lübeck. Het was natuurlijk bijzonder triest
dat duizenden gevangenen, in het zicht van de vrijheid, nog het leven
moesten verliezen, omdat de doodsstrijd van het naziregime zo chaotisch en
gewelddadig was. De meeste konvooien van de ontruimde kampen dreven de
gevangenen naar 'opvangkampen'. 9.000 gevangenen, vooral van Bremen kwamen
in Sandbostel nabij Bremervörde terecht. 8.000 gevangenen, vooral Joden
maar ook zieken uit het hoofdkamp en gevangenen uit Hannover werden naar
Bergen-Belsen gestuurd. 5.000 gevangenen uit de streek
Brunswick-Salzgitter kwamen in Wöbbelin nabij Ludwigslust terecht. De
Duitsers voerden de beruchte dodenmarsen in: te voet, met holzschuhe zoals
Albert Van Hoey of blootsvoets, in marstempo vluchten voor de geallieerde
troepen. Tijdens die marsen, die soms langer dan een week duurden, kwamen
velen om van honger, dorst, uitputting, tyfus en andere ziekten. Diegenen
die onderweg neervielen of achterbleven, werden door de SS bewakers zonder
medelijden afgemaakt. De drie gevangenenkampen werden echte moordkuilen of
sterfoorden. Duizenden gevangenen stierven er van ontbering en uitputting.
Ondertussen waren
de eerste Scandinaviërs onderweg naar Denemarken. Aansluitend werden zij
naar Zweden getransporteerd, waar ze tot het einde van de oorlog beschermd
werden. Door het snelle oprukken van de geallieerde troepen zagen de
SS-ers zich verplicht het centrale kamp van Neuengamme vanaf 20 april
eveneens te evacueren. De meerderheid van de negenduizend overblijvende
gevangenen, waaronder onze Maurice, werden door de SS in goederen- en
veewagons gepropt en per trein naar de haven van Lübeck vervoerd. Hier
werden zij niet als mensen maar als vrachtgoed op de 'Silo' zeekade
gelost.
De ligging van de schepen 'Cap Arcona', 'Thielbek', 'Deutschland' en 'Athen'
op de grens van de Neustadter en Lübecker Bucht op 3 mei 1945-
Deze kade was zo
geheten omdat er zich een reusachtige silo bevond. De overblijvende
gevangenen, die minder 'gelukkig' waren, moesten te voet naar Lübeck
marcheren.
Bij
gebrek aan tijd om een vervangingskamp op te zetten en de angst dat
vrijkomende gevangenen op grote schaal zouden gaan plunderen, had Karl
Kaufmann, Gauleiter en verdedigingscommissaris van het Reich te Hamburg en
tevens Reichscommissaris voor de zeevaart, beslist schepen op te eisen als
'vlottende concentratiekampen'. Al vanaf begin maart 1945 hadden de
Höhere Polizeiführer van Hamburg, Graf von Bassewitz en Karl Kaufmann hun
eerste besprekingen gevoerd over de ontruiming van het KZ Neuengamme en
zijn buitenkampen. Eenmaal aangekomen in de industriehaven 'Vorwerk'
werden de gevangenen eerst in de ruimen van kleinere boten ingescheept.
Later moesten ze die verlaten en werden ze overgebracht naar het tot
mijnenveger omgebouwde koopvaardijschip de 'Athen'. Die fungeerde als
veerboot en bracht hen naar de op de grens van de Neustadter- en Lübecker
Bucht liggende schepen: de 'Cap Arcona' (een luxe passagiersschip van de
Hamburg— Südamerikanische Dampfschifffahrts Gesellschaft) dat vóór de
oorlog een lijndienst onderhield tussen Hamburg, Rio de Janeiro in
Brazilië en Buenos Aires in Argentinië, of de 'Thielbek', een groot Duits
vrachtschip. De 'Deutschland', een luxe Oceaanstomer van de
Hamburg-Amerika lijn, maar in het begin van WO
II
omgebouwd tot hospitaalschip lag daar ook voor anker.
Het
luxe passagiersschip 'Cap Arcona' van de 'Hamburg-Südamerikanische
Dampfschifffahrts Geselschaft dat vóór WO
II
een
lijndienst onderhield
tussen Hamburg, Rio de Janeiro en Buenos Aires.
Het
schip nam geen gevangenen aan boord maar het lag daar gemeerd met de
bedoeling om op dit schip gevangenen uit het KZ Sachsenhausen in te
schepen. Op de Cap Arcona werd een deel van de gevangenen met zestien
gepropt in kajuiten die voor twee personen bestemd waren.
Anderen werden in de ruimen geduwd. In totaal werden ongeveer tienduizend
gevangenen in deze schepen opgesloten. Velen kwamen daar in die donkere
stinkende ruimen -waar iedereen ter plekke zijn behoefte moest doen - om
het leven door ziekten en door gebrek aan eten, drinken en verse lucht.
Als er toch al eens een ketel 'koolsoep' aan een touw naar beneden gelaten
werd, drumde iedereen als bezeten naar voor, waardoor de ketel
omviel en ze dus weeral een dag geen voedsel hadden.
Een
massale aanval op 3 mei 1945 (de dag na de inname van Berlijn!) door een
200-tal vliegtuigen van de Royal Air Force boven de baaien van Kiel en
Lübeck om een eventueel aanvalsmanoeuvre van een deel van de Duitse
troepen langs de Baltische zee te beletten of om hun vlucht naar Noorwegen
te verijdelen, kelderde 23 schepen en beschadigde er nog 115 andere.
Op 3
mei lagen de drie grote schepen, de Cap Arcona, de Thielbek en de
Deutschland tussen een aantal Duitse marineschepen, voerden geen witte
vlaggen en waren niet herkenbaar als concentratiekampen. Nog diezelfde
morgen werden de Britten echter door een vertegenwoordiger van het
Internationale Rode Kruis geïnformeerd over de aanwezigheid van grote
aantallen gevangenen op deze schepen. De Britten gingen er echter na
diverse grondige verkenningsvluchten van uit dat de grote schepen, gelegen
tussen een zestal U-boten en torpedobootjagers, troepen aan boord hadden
die meer dan waarschijnlijk de strijd vanuit Denemarken of Noorwegen voort
wilden zetten. Voor hen meer dan voldoende reden om te besluiten deze
schepen aan te vallen en uit te schakelen. De drie grote schepen — de Cap
Arcona 'overladen' met 5.500 gevangenen, de Thielbek met 2.800 gevangenen
aan boord en de Deutschland - nog zonder menselijke lading -, werden in de
middag van drie mei in de Lübecker Bucht aangevallen en door Britse Hawker
Typhoon jachtbommenwerpers met raketten bestookt.
De schepen in de 'Lübecker Bucht' werden door
Britse jachtbommenwerpers bestookt met raketten.
De
Thielbek vloog direct in brand en kapseisde binnen het kwartier. Met haar
verdwenen de kapitein, de bemanningsleden en de 2.800 gevangenen in de
golven. De Cap Arcona kwam er niet veel beter vanaf. Op de Cap Arcona
werden 40 raketten afgevuurd die allen doel troffen en die het schip in
één grote laaiende vuurzee veranderde. Kapitein Bertram liet onmiddellijk
de witte vlag hijsen maar het kwaad was niet meer te stoppen. Het vele
houtwerk van dit oorspronkelijk luxe schip brandde als een fakkel terwijl
de als schoorstenen werkende trappenhuizen het vuur alleen maar
aanwakkerden. Uiteindelijk kapseisde ook dit schip, maar bleef met
stuurboord ongeveer zes meter boven water uitsteken omdat het water ter
plaatse maar 26 meter diep was, terwijl de breedte van het schip 32 meter
was.
De
gevangenen die kans gezien hadden om toch op het schip te blijven en zich
op de hete wanden van het schip in leven hadden weten te houden, werden
door Britse reddingsploegen pas diezelfde avond gered. De meeste
gevangenen die van het schip waren gesprongen verdronken in het koude
water dat slechts 6 a 7 graden 'warm' was. Anderen werden door de
laagvliegende Britse vliegtuigen beschoten die hen aanzagen als soldaten,
of van op kleinere schepen door Duitse soldaten, die de in het water
liggende SS'ers kwamen oppikken, dood geschoten. Nog anderen, die de oever
toch konden bereiken, werden onmiddellijk geëxecuteerd door de SS'ers,
fanatieke marinemensen en gewapende leden van de Hitler Jugend. Sommigen
die ook het strand konden bereiken verging het nog erger, hen werd met
schoppen en spaden de schedel ingeslagen!
Kort
na de aanval op de Cap Arcona en de Thielbek volgde een aanval op het
hospitaalschip de Deutschland door een eskader van zeventien Britse Hawker
Typhoon jachtbommenwerpers. Deze toestellen bestookten het schip met 500
ponds brisant bommen, een groot aantal raketten en een moordend vuur met
boordwapens. Niettegenstaande dat wist de bemanning zich met behulp van
reddingsboten in veiligheid te brengen. De Deutschland onderging hetzelfde
lot als de Cap Arcona en de Thielbek en zonk na een enige uren.
Van
de ongever 8.000 gevangenen uit 24 landen die zich in de ruimen van de Cap
Arcona en Thielbek bevonden kwamen er bijna 7.500 om het leven, waaronder
89 belgen. Slechts 500 mensen, 50 van de Thielbek en 450 van de Cap Arcona,
overleefden deze catastrofe en konden het nog navertellen.
Na met
raketten bestookt te zijn brandde de
'Cap Arcona'dagenlang als een fakkel.
2.000 gevangenen, die op 30 april van de Cap Arcona waren teruggehaald,
werden ondergebracht in de Athen. Dit schip was teruggeroepen naar
Neustadt, waardoor het grotendeels ontsnapte aan het bombardement. De
Athen werd uiteindelijk slechts door drie lichte bommen geraakt. Duizenden
doden werden in massagraven in de omgeving begraven en maanden na de ramp
spoelden nog vele lijken aan op de stranden van de Neustadter- en de
Lübecker Bucht. Belangrijke bemerkingen hierbij zijn dat de drie schepen
al meer dan een volle week volledig overladen met Neuengamme gevangenen
lagen te wachten. De Cap Arcona en de Thielbek hadden motorpech en waren
in een niet zeewaardige staat.
Verdere bemerking dat Peter de Blonay, afgevaardigde van het
Internationale Rode Kruis in Lübeck 300 gevangenen had laten overplaatsen
naar de Lillie Mathiessen en dat hij, bij het binnentrekken van de Engelse
troepen in Lübeck op 2 mei 1945, de Britse Brigadegeneraal verwittigd had
dat er nog 8.000 gevangenen op de boten in de baai van Neustadt zaten.
Zelf had Peter de Blonay nog gehoord dat dit bericht aan de bevelvoerende
autoriteiten werd doorgegeven. Dramatisch is, dat dit bericht tot tweemaal
toe door de betreffende verbindingsofficier was ontvangen, maar dat men
kennelijk niet in staat was, of verzuimd had dit bericht door te geven aan
de RAF piloten die de aanval hebben uitgevoerd. De SS zou in de ochtend
van 3 mei 1945 een radiobericht verstuurd hebben dat aangaf dat de
betreffende schepen geladen waren met Wehrmacht soldaten, om alzo de
Britten op het verkeerde been te zetten!. Een macabere oorlogszet?
Interessant om te weten is dat de Britse regering een deel van de dossiers
over deze aanval nog tot 2046 gesloten houdt. Zou dit misschien betekenen
dat er in de communicatie bij deze aanval dan toch zware fouten zijn
gemaakt?
De in de Oostzee gekapseisde en uitgebrande 'Cap Arcona'. Door het ter
plaatse ondiepe water stak het schip ongeveer zes meter boven de
zeespiegel uit.
Het Zweedse
Rode Kruis
De SS was op 29
april met Hans Arnoldsson, een Zweedse arts uit Göteborg die deel
uitmaakte van het gevolg van Folke Bernadotte, overeen gekomen om 250
Fransen, Belgen en Nederlanders uit de twee Blankenburg kampen 'Turmalin'
en 'Klosterwerk' (= buitenkampen van het concentratiekamp Dora-Mittelbau)
naar Zweden over te brengen aan boord van twee Zweedse scheepjes die Rode
Kruis pakketten, bestemd voor westerse krijgsgevangenen, gelost hadden.
Deze schepen waren de 'Lillie Matthiessen' en de 'Magdalena'.
Op de Lillie
Matthiessen waren reeds 214 vrouwelijke gevangenen uit het vrouwenkamp
Ravensbrück gebracht. Dokter Arnoldsson had aan de bevelvoerende SS
officier van de Athen voorgesteld om ook enkele honderden personen - die
er het ergst aan toe waren - eveneens naar Zweden te evacueren. Er werden
dus ook 206 Neuengamme gevangenen van Franse, Belgische en Nederlandse
nationaliteit, maar daarom niet de meest verzwakten, van de Athen,
Thielbek en de Cap Arcona aan boord gebracht, wat het totaal op 420
'passagiers' bracht. Op de Magdalena werden ook 250 Neuengamme gevangenen
van Franse, Belgische en Nederlandse nationaliteit van de Cap Arcona,
Thielbek en de Athen gebracht. Maurice was dus één van de naar schatting
456 Neuengamme gevangenen die de onnoemelijk grote dosis geluk
hadden om van die concentratiekampboten overgebracht te worden naar de
Lillie Matthiessen en/of de Magdalena. Zonder het te beseffen ontsnapten
ze daardoor aan het dodelijke bombardement van de Engelse Typhoon
jachtbommenwerpers op 3 mei 1945.
In ruil voor zijn
sigaretten - hij rookte toch niet - had een Franse gevangene aan Maurice
gezegd niet op de Lillie Matthiesen, maar op de Magdalena aan boord te
gaan. Eerst weigerde Maurice - wat wist die Fransman daarvan - maar de man
bleef aandringen, en zei dat zijn informatie Maurice zijn leven zou
redden. Op de Lillie Matthiessen werden volgens die Fransman blijkbaar
alle 'hopeloze gevallen' gebracht. Dat schip zou Zweden niet bereiken,
omdat men het ging laten zinken. In de namiddag van 30 april 1945 was de
Lillie Matthiessen vertrokken naar Trelleborg in Zweden.
...
Blankenburg
Die bewuste
namiddag van 30 april 1945 wachtte de Magdalena echter nog op de westerse
gevangenen van het KZ Dora-Mittelbau buitenkamp Blankenburg Klosterwerk.
Dit kamp werd opgericht op 28 augustus 1944 als buitenkamp van KZ
Buchenwald, maar sinds 28 oktober 1944 was het een Aussen-kommando van
Dora-Mittelbau. Deze gevangenen waren helaas tijdens een dodenmars die op
6 april richting Neuengamme begonnen was, blijven steken in een schuur in
Sarau-Glasau. Hun bevrijding gebeurde toen die schuur op 30 april 1945
ontdekt werd door vier camions van het Internationale Rode Kruis, bij een
reddingsactie opgezet door het Zweedse Rode Kruis. De Zweden die, in het
kader van de Bernadotte acties, opereerden in het gebied van
Schleswig-Holstein, vroegen daarop om alle Belgen, Nederlanders, Fransen
en enkele Luxemburgers aan hen over te dragen. De achterblijvers, vooral
Polen en Russen, keken hun vertrek met lede ogen aan. Die Oost-Europeanen
kwamen uiteindelijk op de boten in de baai van Lübeck terecht, zodat de
meesten onder hen tijdens het Britse bombardement van 3 mei 1945 om het
leven kwamen.
Het begon al te
schemeren en de kapitein van de Magdalena wou vertrekken, hij wenste voor
het donker de Lübecker Bucht uit te zijn, om aldus op open zee te kunnen
varen. Toen hij bevel gaf het anker te lichten, arriveerde plots de kleine
kolonne met Rode Kruis camions op de kaai. De loopbruggen werden terug
neergelaten en de ongeveer 170 westerse gevangenen die de dodenmars vanuit
Blankenburg Klosterwerk overleefd hadden, konden alsnog ingescheept
worden. De bemanningsleden van de Magdalena konden hun tranen niet
bedwingen, bij het zien van deze 'uitgemergelde levende lijken'. Onder hen
waren dus ook enkele Stekenaars en Waaslanders. Tijdens de nacht hoorden
ze zware explosies en de volgende dag op volle zee, was de Lillie
Matthiessen inderdaad niet te zien. Maurice dacht op dat moment dat hij
ditmaal zijn leven aan die Fransman te danken had.
...
Hoofdstuk acht
Zweden en Blijde Thuiskomst
Op volle zee
kregen de 832 geredden van de Magdalena en de Lillie Matthiessen een
pakket van het Canadese Rode Kruis.
De naam van onze Maurice staat vermeld op de Zweedse lijst van de 832
geredden
die op 2 mei 1945 in de haven van Trelleborg aankwamen. (Bron: ITS Bad
Arolsen)
Uitgehongerd en
na vele maanden ontberingen, begonnen velen wild enthousiast kaas, boter,
chocolade, visconserven en nog andere krachtige vettige kost door elkaar
te eten. Ze hadden beter moeten weten, want diegenen die van Neuengamme
kwamen hadden reeds rond 20 april, een pakket van het Amerikaanse Rode
Kruis gekregen. Voor Maurice en zijn makkers van Neuengamme, van het
konvooi van 2 september 1944, was dat toen het allereerste pakket dat ze
kregen. Voorgaande pakketten waren door kampcommandant Max Pauly voor
eigen profijt aangeslagen. Hij had namelijk in zijn woonplaats een
kruidenierswinkel, en had de pakketten daar naar toe laten brengen om de
inhoud te verkopen!
In de Amerikaanse
pakketten zat brood, beschuit, kaas en worst. Maar ook melkpoeder,
koekjes, chocolade, bonbons, dozen met corned beef, vlees en sardines. En
bovendien zaten er 100 Amerikaanse sigaretten in. Uiteraard was dat niet
om te eten, maar om te roken of om te ruilen voor andere zaken. De
gevangenen hadden zich toen op al dat lekkers gestort zoals uitgehongerde
wilde beesten. Het gevolg was dat allen binnen de kortste keren een zware
diarree hadden, en sommigen daarvan stierven. Op de Magdalena en de Lillie
Matthiessen had bijna iedereen na enkele uren een flinke diarree te
pakken. Heel waarschijnlijk dat daardoor twee Vlamingen onder hen nog
tijdens de overtocht stierven. Zij waren beiden ouder dan vijftig jaar, en
dat zal ook wel een rol gespeeld hebben. In de voormiddag van 2 mei 1945
kwamen beide schepen aan in Trelleborg, de meest zuidelijk gelegen
havenstad van Zweden. De Magdalena had dus zijn achterstand op de niet
gezonken Lillie Matthiessen opgehaald.
De sigaretten van
Maurice zullen die Fransman, met zijn verzonnen verhaaltje, zeker gesmaakt
hebben.
De
ex-concentratiekamp gevangenen werden in Trelleborg uitbundig met muziek
ontvangen. 'Alte Kameraden', zoals in Neuengamme, was er gelukkig niet
bij. Hun vuile lompen (kampkleren) moesten ze wel uitdoen om te laten
verbranden, maar daarna kregen ze in het 'Varmbadhuset' (badhuis met warme
baden) een deugddoend warm bad met lekker geurende zeep. Een ex-gevangene
die erg onderkomen was, overleefde het bad niet. Maurice voelde zich
onwennig omdat hij door een verpleegster gewassen werd, maar de dame
maakte hem vriendelijk duidelijk dat ze reeds honderden (mannelijke)
ex-gevangenen die naar Zweden geëvacueerd waren, gewassen had. Enige vorm
van gêne was dus niet nodig.
Het toenmalige 'Varmbadhuset'
van Trelleborg zag er toen al zeer modern uit.
Iedereen mocht
zelf in een hangar nieuw ondergoed, hemd, das en pull, eventueel een pet,
lederen schoenen én een herenpak uitkiezen. Buiten het feit dat ze geen
nummer meer waren, maar terug een naam hadden, kregen ze ook hun
menselijke waardigheid terug, 's Avonds mochten ze slapen in een heerlijk
bed met propere witte lakens! Sommigen zegden: "we zijn van de HEL
in het PARADIJS beland!".
Op die heuglijke
tweede mei 1945, althans voor de geredde Belgen in het Zweedse Trelleborg,
gaven onder andere twee sleutelfiguren van het raketprogramma van
nazi-Duitsland zich over aan de Amerikanen. Wernher von Braun, de civiele
technisch directeur, generaal majoor Walter Dornberger, de militaire
programmaleider van het raketprogramma, en ook enkele ingenieurs van
Peenemünde gaven zich, in het Oostenrijkse dorpje Reutte, over aan
soldaten van de 44™ Amerikaanse infanteriedivisie. Enkele maanden
later zaten ze, samen met 14 ton archiefmateriaal, in Fort Bliss in Texas.
De plaatselijke
krant 'Trelleborgs Allehanda' van 3 mei 1945, berichtte op de voorpagina
over de aankomst van de Magdalena en de Lillie Matthiessen. Diezelfde
krant had het ook over 45 'levende skeletten' die naar de kliniek gevoerd
werden.
Subtitel op pagina 1
van de 'Trelleborgs Allehanda' van 3 mei 1945. Men
moet geen Zweeds kennen om te begrijpen dat het over 45 levende
skeletten gaat die naar de klinieken gebracht werden.
Nadat de
ex-gevangenen naar de Zuid-Zweedse havenstad Trelleborg geëvacueerd waren,
brachten de Lillie Mathiessen en de Magdalena de witte camions, die voor
de reddingsactie onder de vlag van het Internationale Rode Kruis waren
ingezet, terug naar Zweden.
De witte
camions werden vakkundig aan de kade gehesen.
Hiermee werden onder andere de vast gehouden gevangenen van
het Dora buitenkamp Blankenburg opgehaald in de schuur van Sarau.
Dienst voor repatriëring
De Belgische
dienst voor de repatriëring van landgenoten 'schoot vrij vlug in gang'. Op
8 mei 1945, amper zes dagen nadat de geredde Belgen per boot op 2 mei in
Trelleborg waren aangekomen, werden in Stockholm al dossiers van hen
opgemaakt De persoonsgegevens van de betreffende Belgen werden uiteraard
in Trelleborg verzameld en een foto werd ter plaatse gemaakt. Ook voor
Maurice werd een dossier opgemaakt.
Het fotootje,
gemaakt rond 5 mei 1944, spreekt boekdelen. Alhoewel een Zweedse
verpleegster hem proper gewassen heeft en hij geschoren is, en bovendien
zijn hoofdhaar al terug groeit en hij mooie kleren draagt, verraden de
diep liggende ogen nog duidelijk de maandenlange horror die hij in
Neuengamme ondergaan heeft.
Maurice begin
mei 1945. Zijn diepliggende ogen verraden
nog de doorstane horror van acht maanden KZ Neuengamme.
De Belgische
repatriëringsdienst stelde een document op 'Papier van Eenzelvigheid'.
Daarop werd genoteerd dat Maurice vijf kinderen had, namelijk Reno, Leo,
Ghisela, Boudewijn en ?. Op 28 juli 1944, de datum van zijn aanhouding,
wist Maurice dat zijn Hilda twee maanden zwanger was van hun vijfde kind.
Eigenlijk was dat reeds het zesde kind, want hun eerste kindje, Gisella,
stierf na amper drie maanden aan wiegendood. Hij verwachtte dus dat er
tijdens zijn gevangenschap in het KZ Neuengamme, zowat in de loop van
februari 1945, wel een vijfde kindje geboren zou zijn. De naam en het
geslacht van dat kindje kende hij uiteraard niet. De briefwisseling met
het thuisfront, die nadien moeizaam op gang kwam, zou daarover pas
uitsluitsel brengen.
Op het 'Papier
van Eenzelvigheid' stond als Weerstandsbeweging vermeld: 'Witte Brigade".
Misschien is dit gemakshalve gedaan want zoals wij weten was Maurice bij
het Geheim Leger en inlichtingendienst Luc-Marc.
(Kopie
Eenzelvigheidspapier, zie boek.)
......
Op een avond eind
mei, het was al rond 23 uur, kwam Evarist De Maesschalck, een overbuurman
uit de Dorpsstraat, heel opgewonden aangelopen en riep: "Hilda, Hilda,
ze hebben Moóries op de radio afgeroepen, en hij lééft nog!" Meteen
stond heel Stekene in rep en roer, en stroomde het Gildenhuis vol met
familie en vrienden die Hilda kwamen feliciteren met het heuglijke nieuws.
Het bier vloeide er tot laat in de nacht. Maar belangrijk ook, Robert De
Bock had wel degelijk gelijk en bevestigde nog maar eens zijn prima
reputatie bij het pendelen. Maurice leefde inderdaad nog maar woog slechts
38 kilogram, en verbleef niet in Duitsland, maar in het neutrale Zweden.
Had Robert boven een kaart van Europa gependeld, dan had hij zeker Zweden
aangeduid als het land waar Maurice zich in die periode bevond. En dan
hadden ze hem waarschijnlijk ook niet geloofd.
Na negen maanden
van ontbering was een overdaad aan voedsel in het begin niet zo goed voor
zijn gekrompen maag en ingewanden. Gelukkig werd hij, zoals alle andere
geredden trouwens, in het begin van de 14-daagse quarantaineperiode
(absoluut niet te vergelijken met de quarantaine periode in Neuengamme!)
van 2 tot 17 mei 1945, in de 'Centralskolan' van Trelleborg, met mate
gevoed. Vooral de vijfenveertig zwaar zieken in het ziekenhuis en de zware
gevallen die niet direct een intensieve ziekenhuis verzorging nodig hadden
en ondergebracht werden in de 'Kristelijke School', kregen letterlijk om
het uur één lepel melksoep (pap), en dat werd slechts rustig aan
opgevoerd, want anders overleefden ze het ook niet. Ondanks het reeds in
die tijd hoge niveau van de Zweedse geneeskunde, stierven er tijdens de
eerste drie weken van hun verblijf in Zweden, toch nog zeven geredde
Belgen in Zweedse ziekenhuizen. De overigen konden na de veertiendaagse
quarantaineperiode genieten van een deugddoende herstelperiode in het meer
noordelijk gelegen dorp Veinge. Daar konden Maurice en zijn makkers zich
tegoed doen aan het overvloedige, lekkere en vooral voedzame eten dat de
Zweedse weldoeners hem en zijn geredde makkers voortdurend voorschotelden.
Diegenen die toch nog een redelijk goede maag en darmen hadden, begonnen
vrij snel 'te eten en te drinken gelijk 'delvers'. Georges Buytaert dronk
tot twintig potjes levertraan per dag! Levertraan is een dierlijke olie,
gewonnen uit de lever van kabeljauw, schelvis en andere vissen uit de
familie van de schelvissen. Het is een vette olie die jodium, fosfor, en
vitamine A en D bevat. Bovendien is levertraan één van de producten met
het hoogste gehalte aan omega-3 vetzuren. In die tijd was levertraan
echter van een minder zuivere kwaliteit, donkerder ook, en met een ranzige
smaak en een geur van (rotte) vis. Maar voor de meeste geredde Belgen was
het dé manier om hun lichaam snel te laten recupereren van de doorstane
lange periode van uithongering, uitputting en gebrek aan vitaminen en
mineralen. Onze Maurice, met zijn achtendertig kilogram bij aankomst in
Zweden, evolueerde na die langzame opbouw van voeding in de eerste dagen,
in de daarop volgende weken in zeer gunstige zin. Ook de levertraan hielp
daaraan mee, hij had het ervaren. Zijn kinderen, waaronder de auteur,
werden daarom na de oorlog ook vaak 'getrakteerd' op een lepel levertraan.
Er werd steeds bij gezegd dat levertraan van walvisolie gemaakt werd en
zéér kloek was. De kinderen begrepen eerder de negatieve aspecten van het
product: de slechte geur en vieze smaak en probeerden om er steeds weer
aan te ontsnappen.
Aan de 'verplichte' dagelijkse lepel levertraan viel niet te
ontkomen
Eerste teken van leven
Op 12 mei 1945 schreef Maurice, vanuit het Zweedse Trelleborg, een eerste
brief naar zijn Hilda en de kinderen in Stekene. Wanneer die juist
toegekomen is weten we niet, maar gezien de enorme chaos van kort na de
oorlog, is het meer dan waarschijnlijk dat die brief meerdere weken
onderweg is geweest. En zoals we weten, hadden en hebben de postbodes vaak
een sociale functie. Zij doen een babbel met de mensen en helpen hen soms
met administratie of met één of andere boodschap. In die tijd waren de
postbodes ook de eersten die zagen dat er een brief uit een ver land
toekwam, en Zweden was toen nog heel ver, ook al was onze vierde Koningin
Astrid (Stockholm, 1905 - Küssnacht, 1935) uit dat land afkomstig. De
facteur zal dus wel het Gildenhuis binnengestapt zijn al zwaaiend met die
Zweedse brief. Voor Hilda moet het een Hoogdag geweest zijn, en zij zal de
brief wel steeds opnieuw en opnieuw gelezen hebben, en ook voorgelezen
hebben aan de familie, kennissen, buren en de klanten van het Gildenhuis.
....
Zweden/Veinge
Ondertussen waren
de Belgen, na de quarantaineperiode in Trelleborg, overgebracht naar het
160 km meer noordelijk gelegen Veinge (spreek uit Weinge), een dorp
gelegen op 20 km ten zuidoosten van Halmstad. Dus aan de zuidwestkust van
Zweden, met aan de overkant van het Kattegat het Deense Ar-hus. Het dorp
telt momenteel ongeveer 3.000 inwoners, en behoort samen met vijftien
andere dorpen en één stadje tot de fusiegemeente Laholm. Het 5 km
zuidelijker gelegen stadje Laholm telt nu ruim 23.000 inwoners en is een
van de oudste steden van Zweden, en het oudste stadje van de provincie
Haland.
Het mooie kerkje van Veinge zoals Maurice en zijn makkers het in
1945 zagen.
Jacques Vervalcke (NG-24413) verstuurde de boven afgebeelde ansichtkaart
op 18 mei 1945 naar zijn ouders in Antwerpen.
In de volgende
twee maanden, bij de uitermate gastvrije, gulle en vriendelijke inwoners
van Veinge, waar een deel van de Belgen in een omgebouwde toneelzaal
sliepen en een ander deel in een school, werden ze als prinsen ontvangen.
Ditmaal sliepen ze ieder afzonderlijk in echte bedden met een goede
matras, lekker geurende lakens en voldoende dekens voor één persoon, in
plaats van concentratiekamp 'stapelbedden' met rot stro en vol luizen en
uitwerpselen als gevolg van difterie, waar ze dikwijls met drie per bak in
moesten liggen! Sommigen konden echter niet wennen aan zo'n zacht bed en
geraakten niet in slaap. Ze gingen dan toch maar op de (houten) vloer
liggen, en dan lukte het wel. Enige ex-gevangenen hielden overdag wat eten
over, en stopten dat onder hun hoofdkussen of matras. Dat was nog een
overgebleven reflex van in de kampen van Neuengamme, Buchenwald of Dora,
om 's morgens toch een stukje brood te hebben bij hun ersatz koffie
gemaakt van eikels en gebrande gerst. Dikwijls werd dat stukje brood in de
loop van de nacht gestolen, maar daar moesten ze in Veinge geen schrik
voor hebben. De verpleegsters van het Zweedse Rode Kruis, die de
ex-gevangenen verzorgden en hielpen, haalden die kleine 'ijzeren voorraad'
met de glimlach weg. De meeste overlevenden van de concentratiekampen
vonden er hun lichamelijke gezondheid terug. Het terugwinnen van hun
geestelijke gezondheid werd echter wel vertraagd door de nachtmerries die
hen jarenlang, soms heel hun verdere leven, bleven achtervolgen.
Overdag waren de
Belgen vrij om te gaan en te staan waar ze wilden. En dus waren er
veelvuldige contacten met de inwoners van Veinge. Deze waren er trouwens
zéér fier op dat hun graaf Folke Bernadotte minstens 15000 Politieke
Gevangenen, waaronder Belgen, uit de klauwen van de nazi's bevrijd had.
Maurice herwon
stilaan een normaal gewicht. Hij en zijn makkers werden namelijk in de
namiddag voortdurend uitgenodigd bij de mensen van Veinge om 'op de thee
te komen', en werden daarbij verwend met, zoals in Groot-Brittannië, de
lekkerste thee met allerlei gebak en versnaperingen. Een ware luxe voor
hen! Zo leerde Maurice, die een echte zoetekauw was, onder andere
Kladdkaka (letterlijk vertaald: 'kliederkoek'), een Zweedse
chocoladetaart, kennen
Twee
verpleegsters voor het Folkskolan en een groepsfoto met
links onder hun 'bewaker' Eric Svensson en een Zweedse verpleegster.
Hij die vroeger
geen dag zonder snoep of chocolade kon, was meer dan negen maanden
volledig verstoken gebleven van alle zoetigheid. Ook dat was een
marteling. Per uitzondering kreeg hij af en toe wel eens letterlijk enkele
klontjes suiker van een of andere SS-er. Dat was dan als beloning omdat
hij een militair kostuum keurig had gestreken of hersteld. Die klontjes
suiker werden dan wel gedeeld met zijn Belgische lotgenoten.
Bij de Belgen in
Veinge werden er ook wel groepjes gevormd. Zo waren er de overlevenden van
Neuengamme en zijn bijkampen die bij elkaar bleven. Die van Buchenwald en
Dora zochten ook eikaars gezelschap op. De jonge gasten, zeg maar de
twintigers en dertigers, trokken ook vaak samen op. Zo was er een kliek
met onder anderen Albert Van Nerum (NG-44808), een 24-jarige onderwijzer
uit Antwerpen. Jacques Vervalcke 26 jaar (NG-24413), eveneens uit
Antwerpen. Leon Toté 33 jaar (NG-59312), geboren in Zwijndrecht maar
onderwijzer in Antwerpen. Georges Muller 24 jaar (NG-45442), uit Arlon.
Zij recupereerden sneller dan de oudere Belgen, en trokken er vrij vlug op
uit om de streek te verkennen. Ze gingen
met hun gastgezinnen - met familienamen als Linder, Ollsen, Linnea en
Svensson - naar de zuidwestkust van Zweden. Of ze reden per fiets door het
Zweedse platteland, en verkenden de meertjes en riviertjes.
Ze waagden zich
zelfs onder elkaar aan een zwemwedstrijdje. Bedoeling was de andere oever,
van een meertje van 800 meter breedte, als eerste te bereiken. Eind
mei/begin juni 1945 zal het water nog behoorlijk fris geweest zijn, maar
de koude konden zij zeer goed verdragen, want anders hadden ze Neuengamme
of zijn bijkampen niet overleefd. En bovendien hadden ze al terug wat
kilo's vlees aan hun botten bijgewonnen. Om te poseren in hun alles
behalve modieuze onderbroeken van die tijd, zagen ze geen probleem. In
Neuengamme zagen ze dagelijks doden die van al hun kleren (lompen) ontdaan
waren door de levenden, die een extra stuk kledij best konden gebruiken.
De naakte lijken bleven soms dagenlang liggen voor ze gecremeerd werden.
En zoals we weten hebben de Zweden ook geen probleem met naaktheid. Zij
hebben een eeuwenlange traditie van gemengd saunabezoek.
Om
het eerst een meer van 800 meter breedte overzwemmen.
Ze begonnen er aan met een glimlach...... in onderbroek:
Met
de gastfamilies Linder, Ollsen en Linnea aan de Zweedse zuid-west kust.
Onderaan rechts Albert van Nerum.
Het belangrijkste
feest in het moderne Zweden is het feest van Midsommardagen (Midzomerdag),
dat oorspronkelijk op 24 juni gevierd werd. Vanaf 1953 wordt het gevierd
op de zaterdag die het dichtst bij 24 juni ligt, tussen 19 en 26 juni. Het
verwijst naar het heidense zonnewendefeest, maar werd een christelijke
feestdag ter ere van de geboorte van Johannes De Doper op 24 juni. Het
feest begint al op vrijdagavond, de Midsommarafton. De midsommarstang (=
midzomerpaal of meiboom van een meter of tien lengte) wordt dan bij middel
van een touw opgehesen. De paal is versierd met kransen en bloemen, en er
rond wordt gedanst, gezongen en... gedronken. Dat deed onze Belgen een
beetje aan een Vlaamse kermis denken, en daardoor verlangden ze naar huis.
Voor de geredde Belgen was het wel een van de hoogtepunten van hun
verblijf van twee maanden in Veinge.
Een deel van
de Belgen zit reeds, mooi opgekleed met hemd,
das en zondagse pet klaar voor het 'Midsommarfest'.
Riviertje in
zuid-west Zweden.
Het lichamelijk,
maar zeker het geestelijk herstel dat de ex-concentratiekamp gevangenen
door hun meer dan uitstekende verzorging in Zweden genoten, resulteerde in
een sterk groeiende belangstelling voor hetgeen er om hen heen gebeurde.
De aanvankelijk apathische houding die velen bij aankomst hadden, verdween
als sneeuw voor de zon en overduidelijk genoten zij van de befaamde
Zweedse 'Midsommardagen'. Ook het kunnen en mogen bijwonen van de bekende
hieropvolgende grote sportmanifestaties droeg zonder meer sterk bij aan
hun volledig herstel.
De
Belgische 'gasten kregen voor het bijwonen van het jaarlijkse
Midsommarfest een plaats op de eretribune.
Veinge (nr. 18) was één van de 23 plaatsen in Zweden waar Belgen
opgevangen
werden. Er waren twee opvangplaatsen in Veinge voor de 125 geredde mannen.
Markaryd
Het stadje
Markaryd ligt 37 km ten zuidoosten van Veinge. Reeds in het vierde
kwartaal van de 19dt eeuw was men begonnen met de aanleg van een
spoorweglijn tussen de steden Hassleholm in de provincie Skane Lan en het
97 km meer noordelijk gelegen Halmstad in de provincie Hallands lan. In
1899 werd het traject Markaryd — Veinge, van de zogenaamde 'Markarydsbanan',
geopend. In 1930 werd de lijn door de staat genationaliseerd, en reeds in
1935 werd het volledige traject geëlektrificeerd.
De Belgen in
Veinge vernamen in juni 1945 dat er onder de geredde vrouwen uit het kamp
van Ravensbrück, die op herstelverlof waren in Markaryd, een aantal de
Belgische nationaliteit bezaten. De jongere mannen in de groep waren
direct enthousiast om hen een bezoekje te brengen, en met de trein was dat
perfect doenbaar: opstappen in Veinge, afstappen in Markaryd
Het
station van Veinge vanwaar de jonge mannen vertrokken naar Markaryd.
Ida en Adolv Karlsson, het gastgezin van Maurice stuurde Hilda
en Maurice een ansichtkaart met de afbeelding van dit station.
Een aantal dagen
voor 'Midsommar' was het zover: de jonge mannen vertokken uit Veinge en er
werd in Markaryd 'verbroederd en verzusterd'. Het meer van Markaryd was
daarvoor de uitgelezen plaats.
Jonge Belgische mannen en vrouwen, overlevenden van Neuengamme en
Ravensbrück, die terug van de vrijheid en van het leven leren genieten aan
het meer van Markaryd.
Avond aan het meer van Markaryd, tegen 'Midsommar' aan.
Belgische jongeren die, dankzij Zweden, terug in de toekomst geloven.
Op tablet kan de foto uitvergroot worden voor grotere herkenbaarheid
Of op de foto klikken, de foto open,t in een apart venster, dit sluiten.
30 mei 1945:
63 van de Belgische geredden rondom hun Zweedse weldoeners, voor de
Bygdegarden school in Veinge, Zweden. Bij diegenen die geen hoofddeksel
dragen is te zien dat de haargroei op hun hoofd in de plaats is gekomen
van een kale knikker. Aan de gezichten van sommige geredden is ook te zien
dat ze nog bitter jong zijn. Bovenste rij vlnr: 4de is Omer Plaquet, 6de
is Georges Buytaert, 10de is Amedé Van Hooste en 12de is Albert Van Hoey.
Enkele dagen later raakte Albert in coma als gevolg van buiktyfus. Tweede
rij boven vlnr: 7de is Jef De Cock uit
St.-Niklaas. Onderste rij, allen gehurkt, 5de van rechts: Raphaël De
Tender. Tweede rij beneden, allen zittend: eerste van rechts is Maurice De
Wachter.
Leve de radio
De installaties
van het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep) werden vanaf 28 mei
1940 door de Duitsers gebruikt voor de uitzendingen van Sender Brussel, de
propaganda zender van de bezetter. In Londen werd daarom de BNRO
(Belgische Nationale Dienst voor Radio-omroep) opgericht, die op 8
februari 1943 haar eerste uitzending via de BBC verzorgde. Later werd
vanuit Leopoldstad in Belgisch Kongo via kortegolf uitgezonden. Veel
mensen in ons land stemden hun radio op de BBC af, om op die manier de
Vlaamse en ook Engelse berichtgevingen clandestien te beluisteren.
Uiteraard moesten ze er voor zorgen om niet betrapt te worden. De radio
was dus een draadloze link tussen de Belgen in het bezette Vaderland en de
Belgische Regering in Groot-Brittannië. De Duitsers van hun kant
probeerden de geallieerde golflengten zoveel mogelijk te storen. Het BNRO
bleef actief tot september 1945, waarna het NIR, volgens de besluitwet van
14 september 1945, terug de opdracht kreeg radio-uitzendingen te
verzorgen. Pas in 1960 ontstond de BRT.
Het was dus de
BNRO die ergens op het einde van mei 1945, rond 11 uur 's avonds op de
radio volgende mededeling deed: "Maurice De Wachter bevrijd, en in
goede gezondheid in Zweden". Gelukkig waren er in Stekene ook mensen
die deze mededelingen op de radio, zelfs tot in de zeer late uren, steeds
zeer aandachtig beluisterden.
Paul van Zeeland
(1893-1973) was onder andere doctor in de rechten en in de politieke- en
diplomatieke wetenschappen, advocaat, econoom, katholiek politicus en
staatsman. Hij was eerst vicegouverneur van de Nationale Bank, vooraleer
hij in juni 1934 als crisisminister zonder portefeuille binnengehaald werd
in de regering van Georges Theunis.
Op 25 maart 1935
werd hij, als 38ste Premier van België, de Eerste Minister van een
regering van nationale eenheid (= een coalitie van de drie grootste
partijen: de katholieken, de liberalen en de socialisten). In de lente van
1936 moest deze regering, onder druk van de fascistische partij Rex,
aftreden. Vanaf juni 1936 kon ze echter een nieuwe termijn aanvatten, en
dit tot november 1937. Tijdens die tweede termijn werd onder andere de
40-urenweek ingevoerd. Tussen 1949 en 1954 was Paul van Zeeland minister
van Buitenlandse Zaken in meerdere regeringen. Maar reeds bij Koninklijk
Besluit van 27 juni 1944, nog voor de bevrijding dus, werd het 'Belgisch
Commissariaat voor Repatriëring' (B.C.R.) opgericht. Aan het hoofd kwam
Paul van Zeeland te staan, die in september 1944 meteen aan de slag kon
gaan. Doel was de terugkeer van de Belgische ontheemden te organiseren.
Ook de terugkeer van buitenlanders in België, volgens de akkoorden van
Atlantic City van 9 november 1943, diende verwezenlijkt te worden.
In zijn
hoedanigheid van Commissaris voor Repatriëring was van Zeeland een grote
voorstander én gebruiker van de radio als communicatiemiddel. Hij gaf dus
opdracht om de namen van Belgische overlevenden op de radio te laten
voorlezen. Uiteraard moesten daar naamlijsten voor opgesteld worden. De
Belgische delegatie in Stockholm zorgde voor naamlijsten van 73 Belgen die
via Zweden gered werden. Een kopie van deze naamlijsten werd ook gebruikt
voor de boekhouding. Immers, alle gedane uitgaven om onze geredde
landgenoten een aangenaam verblijf in Zweden te garanderen, werden
geregistreerd en moesten gestaafd worden. De meeste Belgen ontvingen 113,5
Zweedse kronen zakgeld die ze naar eigen goeddunken konden besteden. Ze
ontvingen later ook nog 2 Deense kronen, die ze eventueel bij hun
terugkeer via Kopenhagen konden gebruiken.
Maurice
De Wachter, derde op bladzijde 3 van de betalingslijst ontving eveneens
113,5 Zweedse kronen. Raphaël De Tender is de eerste op deze bladzijde.
Brieven
Een schrijven van
het Belgisch Commissariaat voor Repatriëring - Dienst van Opzoeking en
identificatie -, gedateerd op 2 juni 1945, zal gezien de bureaucratie en
de naoorlogse chaos, het Gildenhuis in Stekene wel ten vroegste een week
later bereikt hebben. In deze brief werd aan mijn moeder Hilda, officieel
medegedeeld dat Maurice zich op 2 mei 1945 in Trelleborg Zweden bevond.
Echter, door het initiatief van Paul van Zeeland om het NBRO in te
schakelen, was de radio hen voor geweest. Hilda en haar gezin waren reeds
op de hoogte van het heuglijke nieuws, sinds het afroepen van Maurice zijn
naam op de radio, ergens op het einde van mei 1945.
Op 15 juni 1945
schreef Hilda een tweede brief naar Zweden, want haar eerste brief was
blijkbaar niet op zijn bestemming geraakt. Meer dan waarschijnlijk was dat
omdat de Belgen ondertussen reeds vanuit Trelleborg naar Veinge
overgebracht waren. In haar tweede brief vermeldt zij dat er reeds 3
(post)kaartjes en een brief van Maurice toegekomen zijn. Uit het schrijven
van Hilda kunnen we opmaken dat het de brief betreft die Maurice in
Trelleborg schreef op 12 mei 1945.
...
Terug naar
huis
Volgens een krantenartikel werden Maurice en vier van zijn makkers reeds
op vrijdag 6 juli 1945 terug thuis verwacht. Via een brief, door bevrijde
Belgische vrouwen — uit Markaryd? — aan familie van de betrokkenen
bezorgd, werd dit geopperd. De gegevens in het artikel zijn, gezien de
naoorlogse chaos, niet volledig juist. Maurice verbleef niet in Buchenwald
maar in Neuengamme. Albert Van Hoey kon er onmogelijk bij zijn, want hij
lag al ruim 4 weken in coma. En de geredden
waren niet op 30 april 1945 in Zweden aangekomen maar op 2 mei.
Buiten deze kleine onvolmaaktheden zal het artikel bij de lezers ervan
veel blijdschap teweeggebracht hebben. Ze moesten echter hun enthousiasme
nog wat temperen, want de vier Politieke Gevangenen (in plaats van vijf)
kwamen pas zes dagen later terug naar huis.
Vijf
Stekenaars werden op 6 juli 1945 terug thuis verwacht.
In december 1943
werd de SHAEF (Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force) opgericht.
Opperbevelhebber van dit hoofdkwartier van de Westerse Geallieerden was
uiteraard Dwight D. Eisenhower. De leden van het opperbevel schetsten het
plan voor Operatie Overlord, wat resulteerde in D-day op 6 juni 1944.
Vervolgens dirigeerden ze het verder verloop van de krijgsverrichtingen.
Na de landingen in Normandië bleef de SHAEF nog enige tijd op Brits
grondgebied. Pas nadat de Geallieerden een vast bruggenhoofd hadden
uitgebouwd en hun troepen de overhand hadden gekregen in Noord-Frankrijk,
verkaste de SHAEF naar het Europese vasteland. In december 1944 hadden ze
hun intrek genomen in het Trianon Palace
Hotel in Versailles. Op 26 april 1945 verhuisde de SHAEF naar het Duitse
Frankfurt.
Op het einde van
de Tweede Wereldoorlog en ook in de daarop volgende maanden werd de Allied
Expeditionary Force (A.E.F.) ook ingezet voor het organiseren van de
terugkeer van de zogenaamde 'Displaced Persons' (D.P.). Alle
krijgsgevangenen, politieke gevangenen, verplicht- en vrijwillig
tewerkgestelde personen en andere ontheemden van tientallen Europese
landen, moesten op de best mogelijke manier terug thuis geraken. Een
enorme opdracht, want het ging hier niet over duizenden maar over
miljoenen mensen.
Ook voor Maurice
en zijn makkers werden door de A.E.F, de vereiste D.P. fiches opgemaakt,
waarop de identiteit en een aantal (medische) kenmerken werden genoteerd.
Voor Maurice noteerde men dat hij een reumatische aandoening had en ook
werden een aantal gebroken tanden vermeld. Bovendien was zijn zicht
slecht; een serieus nadeel voor een kleermaker.
Voorzijde van Maurice zijn A.E.F. D.P. registration record
(registratiekaart ontheemden)
Achterzijde van Maurice zijn A.E.F. D.P. registration record met medische
gegevens.
Op 11 juli 1945
vertrokken ze uiteindelijk: Maurice, zijn streekgenoten en andere Belgen,
na een uitgebreid afscheid van al deze uiterst gastvrije Zweedse mensen
uit Veinge. Ze reisden eerst per gewone trein naar Malmö, en daarna per
ferry-boat (overzetveer) naar Kopenhagen in Denemarken. In Kopenhagen
stond een orkest hen op te wachten. Ze werden er warempel verwelkomd
met... de Brabanconne. Niet verwonderlijk dat alle Belgen tranen in de
ogen kregen, want dat was heel wat anders dan gedurende acht maanden,
meermaals daags, Alte Kameraden te moeten aanhoren onder gruwelijke
omstandigheden!
Dit identiteitsbewijs van D.P. (Displaced Person), door het A.E.F,
uitgereikt, moesten de personen die gerepatrieerd werden te allen
tijde bij zich hebben, om goed en wel thuis te geraken.
Vervolgens werden
ze met een DC 3 van de RAF - voor allen waarschijnlijk de eerste keer dat
ze een vliegtuig aan de binnenkant zagen en West Europa vanuit de lucht
konden aanschouwen! -, op donderdag 12 juli 1945 vanuit Kopenhagen naar
België gerepatrieerd, waar ze op het vliegveld van Evere landden. Gratis
was dat niet; het Commissariaat voor Repatriëring vergoedde het
geallieerde land dat de repatriëring uitvoerde voor iedere vlucht met
geredde Belgen aan boord.
Albert Van Hoey
uit de Hellestraat was echter, zoals reeds geschreven, niet mee met de
vlucht. Hij was in Zweden, op 4 juni 1945 (= de dag nadat er in Stekene
grote Vredefeesten plaatsvonden) heel zwaar ziek geworden, en lag vijf
weken in coma in het hospitaal van Halmstad. Buiktyfus was de oorzaak. Dus
meer dan een maand na zijn bevrijding, waarvan twee weken quarantaine in
Trelleborg en een opvang van ruim twee weken in het gastvrije Veinge, brak
die venijnige ziekte toch nog uit! De dag van
hun vertrek uit Veinge hadden zijn kameraden nog naar het hospitaal
in Halmstad getelefoneerd. Daar kregen ze slecht nieuws te horen: Albert
had waarschijnlijk nog slechts twee uren te leven!. De geest van Albert
gaf zich niet gewonnen, dit in combinatie met een nieuw geneesmiddel dat
toch nog toegediend werd, gaf als resultaat dat hij één van de weinigen
was die dit overleefd hebben. Na hun bevrijding uit Duitse kampen zijn nog
14.000 concentratiekamp slachtoffers, niettegenstaande de goede zorgen,
aan tyfus gestorven! Albert werd pas een maand later, op 12 augustus 1945,
naar België gerepatrieerd.
De viering van de thuiskomst van Albert van Hoey op
12 augustus 1945 was groot plaatselijk nieuws.
Met de auto van 'Guust
Siki' (August De Roos), die van notaris John Reyns, die van
gordijnenwinkel Brys - twee Kemzeke, werden Maurice en zijn lotgenoten
rond middernacht in de KAJ Centrale in Brussel opgehaald. Reno en Leo
mochten mee met de auto van Brys, 'onze Pa' gaan ophalen, en waren dus
zeer opgewonden. Maurice werd echter door de volwassen Stekenaars en
Kemzekenaars omstuwd omdat ze hem allen als eerste wilden feliciteren met
zijn thuiskomst, met als gevolg dat hij zijn kinderen eerst niet zag
staan. Renoken en Leoken stonden er maar beteuterd bij.
De nachtelijke
terugkeer was grandioos. De huizen in Sint-Pauwels, Kemzeke en Stekene
waren versierd en de vlaggen wapperden overal. De dorpsgenoten stonden
midden in de nacht op straat en weenden en juichten, en overhandigden
bloemen. Op dertien (ongeluksgetal?, neen toch!) juli 1945 werd de
gelagzaal van het Gildenhuis bedolven onder de bloemen. Talrijke
telegrammen en visitekaartjes met gelukwensen werden afgeleverd.
De volgende
zondag, 15 juli 1945, werden de teruggekeerden van Stekene en Kemzeke
gezamenlijk gehuldigd. Vele toespraken werden gehouden, en de overlevenden
van de concentratiekampen kregen nogmaals bloemen en geschenken
aangeboden. Ook Mademoiselle Antoinette de Hemptinne was vanuit
Gent speciaal naar Stekene gekomen om Maurice van harte te feliciteren met
zijn miraculeuze redding uit de nazi-hel van KZ Neuengamme.
Opmerkelijke
toespraak werd gehouden door de gepensioneerde 'Meester' Désiré De Pauw
(1873-1946). Deze onderwijzer, maar ook grondlegger van het christelijke
syndicalisme in het Waasland en voorzitter van de Bond der Kroostrijke
Gezinnen was een bevlogen redenaar. Zijn zoon Gommar benoemde later de
verwelkomingsbrief aan de woning van Maurice als de laatste grote
redevoering van zijn vader74: "Het was één van Désiré's beste speechen die
herhaaldelijk onderbroken werd door het applaus van de honderden mensen,
die niet alleen rond de tribune aan het Gildenhuis stonden, maar ook de
Dorpsstraat tot aan de markt en de kerk vulden!" Het was de eerste maal in
zijn leven dat vader, die in zijn goede jaren een stem gelijk een klok
had, een microfoon met luidsprekers gebruikte". Désiré woonde recht
tegenover het Gildenhuis, en kende Maurice en Hilda dus heel goed. Hij
vond het een eer en voorrecht om Maurice bij zijn thuiskomst te
verwelkomen. Toen op het einde van de huldiging aan Maurice gevraagd werd
om ook een kleine toespraak te houden, stamelde hij enkel: "ik ben zuü
content dak terug thuis zijn". Daarna barstte hij in tranen uit, wat ook
bij de menigte veel emoties teweegbracht.
.....
Nadien waren er
toch personen die twijfelden of Maurice wel in een concentratiekamp
gezeten had. Hij zag er te weldoorvoed en gezond uit! Misschien had hij
ginds wel de kant van de Duitsers gekozen? Georges Buytaert had ook flink
zijn best gedaan bij de gastgezinnen in Veinge.
Georges was een
boom van een vent, en woog daardoor, bij zijn aankomst in Zweden, toch nog
56 kilogram. Bij zijn vertrek uit Zweden was dat, na slechts twee en een
halve maand, opgelopen tot zijn normaal gewicht van voor zijn deportatie!
Het bewijst dat die herstelperiode in Zweden een metamorfose
teweeggebracht had. In plaats van de honger, honger en nog eens honger van
het concentratiekamp, was het in Zweden: eten, eten, en nog eens eten.
Diegenen die
rechtstreeks vanuit Duitsland naar België gerepatrieerd waren, zoals
Etienne Van Hoye en Paul Baert, zagen er bij thuiskomst inderdaad nog uit
als levende skeletten, en werden soms door hun eigen familieleden niet
onmiddellijk herkend.
.....
|