Maurice, Erald R.M. De Wachter
Uitgegeven in eigen beheer, 2013, 2de druk

 

 

Maurice De Wachter 1903 - 1994

 

Het dramatische verhaal over een meester-kleermaker uit Stekene
die als gedeporteerde Verzetsstrijder de hel van het
nazi concentratiekamp Neuengamme overleefde.

 

Enkele uittreksel uit blz 173-242 mbt

Blankenburg en Ravensbrück, Graaf Bernadotte, Cap Arcona, Thielbeck,
Athena, Magdalena en Lillie Mathiessen, Veine en Markaryd in Zweden

 

Hoofdstuk zeven

Bevrijding van de KZ kampen

De Zweedse graaf Folke Bernadotte, vice-president van het Zweedse Rode Kruis én kozijn van onze koningin Astrid, was reeds sedert de tweede helft van 1944 in onderhandelingen met SS leider Heinrich Himmler, om Scandinavische gevangenen vrij te krijgen. Dit resulteerde eind november 1944 in de vrijlating van een honderdtal Denen en Noren. Bovendien werden, als gevolg van die besprekingen, op 21 maart 1945 alle Scandinavische gevangenen vanuit alle Duitse concentratiekampen, in Neuengamme — het dichtst bij Denemarken gelegen kamp — verzameld. Zij werden ondergebracht in het Schonungs-block. Enkele duizenden gevangenen van Neuengamme werden daarom naar andere concentratiekampen gestuurd om plaats te maken voor die Scandinavische gevangenen.

De Zweedse kerk in Lübeck waar de onderhandelingen tussen SS leider Heinrich Himmler en de Zweedse Graaf Folke Bernadotte plaats vonden.

De bedoeling was om de Denen en de Noren vanuit Neuengamme naar Denemarken en eventueel verder naar Zweden te evacueren. Eind maart en in de eerste helft van april 1945 werden reeds ongeveer 1.600 gevangen politiemannen naar Denemarken geëvacueerd. Even later, op 20 en 21 april werden de 4.255 overige Denen en Noren, als eersten van de totale ontruiming van het kamp, vanuit Neuengamme in witte bussen van het Zweedse Rode Kruis, overgebracht naar Denemarken om later naar Zweden getransporteerd te worden.

Dankzij graaf Folke Bernadotte en zijn 250 leden tellende Zweedse Rode Kruis expeditie werden uiteindelijk minimaal 15.000 KZ Häftlinge (concentratiekamp gevangenen) gered. Deze opdracht was zeker niet zonder gevaar: de Zweden moesten hun reddingsexpedities ontplooien tussen twee fronten in. Vanuit het westen rukten namelijk de Amerikanen, de Engelsen, Canadezen en Polen op, en vanuit het oosten het Sovjetleger.


De Zweedse en Deense Rode Kruis camions waarmee de Scandinavische
politieke gevangenen in de concentratiekampen bevoorraad werden.




Scandinavische politieke gevangenen verlaten Neuengamme
op weg naar de vrijheid en hun vaderland




Autobussen van het Zweedse en Deense Rode Kruis
klaar om politieke gevangenen te vervoeren


De Deense en Noorse gevangenen verlieten het KZ-Neuengamme
op 20 en 21 april 1945 en werden per bus over land via Denemarken
naar Zweden geëvacueerd

  
Al in begin april 1945 deed in het kamp van Neuengamme het bericht de ronde dat de bevrijders naderden, want alle buitenkampen werden ontruimd. Op 26 maart waren de kommando's van Meppen-Versen en Dalum in Emsland ontruimd en op 1 april de twee kommando's van Porta Westfalica. In de eerste week van april waren eveneens de kommando's van Hamburg, Bremen, Hannover en Brunswick-Salzgitter al ontruimd. Ten slotte werden in de periode tot half april alle meer westelijk en noordelijk gelegen kommando's ontruimd. In een tijdspanne van drie weken waren alle 87 buitenkampen van KZ Neuengamme volledig ontruimd. Dat was even snel als de Engelsen en Amerikanen oprukten van de Rijn naar de Elbe. De geallieerde opmars in Noordwest-Duitsland was duidelijk niet meer te stoppen. Op 15 april was het beruchte concentratiekamp Bergen-Belsen al in Britse handen gevallen. Op 19 april stonden zij op de linkeroever van de Elbe, ruw geschat zo'n dertig kilometer van Neuengamme. Op 26 april werd Bremen ingenomen en op 2 mei de stad Lübeck. Het was natuurlijk bijzonder triest dat duizenden gevangenen, in het zicht van de vrijheid, nog het leven moesten verliezen, omdat de doodsstrijd van het naziregime zo chaotisch en gewelddadig was. De meeste konvooien van de ontruimde kampen dreven de gevangenen naar 'opvangkampen'. 9.000 gevangenen, vooral van Bremen kwamen in Sandbostel nabij Bremervörde terecht. 8.000 gevangenen, vooral Joden maar ook zieken uit het hoofdkamp en gevangenen uit Hannover werden naar Bergen-Belsen gestuurd. 5.000 gevangenen uit de streek Brunswick-Salzgitter kwamen in Wöbbelin nabij Ludwigslust terecht. De Duitsers voerden de beruchte dodenmarsen in: te voet, met holzschuhe zoals Albert Van Hoey of blootsvoets, in marstempo vluchten voor de geallieerde troepen. Tijdens die marsen, die soms langer dan een week duurden, kwamen velen om van honger, dorst, uitputting, tyfus en andere ziekten. Diegenen die onderweg neervielen of achterbleven, werden door de SS bewakers zonder medelijden afgemaakt. De drie gevangenenkampen werden echte moordkuilen of sterfoorden. Duizenden gevangenen stierven er van ontbering en uitputting.

Ondertussen waren de eerste Scandinaviërs onderweg naar Denemarken. Aansluitend werden zij naar Zweden getransporteerd, waar ze tot het einde van de oorlog beschermd werden. Door het snelle oprukken van de geallieerde troepen zagen de SS-ers zich verplicht het centrale kamp van Neuengamme vanaf 20 april eveneens te evacueren. De meerderheid van de negenduizend overblijvende gevangenen, waaronder onze Maurice, werden door de SS in goederen- en veewagons gepropt en per trein naar de haven van Lübeck vervoerd. Hier werden zij niet als mensen maar als vrachtgoed op de 'Silo' zeekade gelost.

 


De ligging van de schepen 'Cap Arcona', 'Thielbek', 'Deutschland' en 'Athen'
op de grens van de Neustadter en Lübecker Bucht op 3 mei 1945-

Deze kade was zo geheten omdat er zich een reusachtige silo bevond. De overblijvende gevangenen, die minder 'gelukkig' waren, moesten te voet naar Lübeck marcheren.

Bij gebrek aan tijd om een vervangingskamp op te zetten en de angst dat vrijkomende gevangenen op grote schaal zouden gaan plunderen, had Karl Kaufmann, Gauleiter en verdedigingscommissaris van het Reich te Hamburg en tevens Reichscommissaris voor de zeevaart, beslist schepen op te eisen als 'vlottende concentratiekampen'. Al vanaf begin maart 1945 hadden de Höhere Polizeiführer van Hamburg, Graf von Bassewitz en Karl Kaufmann hun eerste besprekingen gevoerd over de ontruiming van het KZ Neuengamme en zijn buitenkampen. Eenmaal aangekomen in de industriehaven 'Vorwerk' werden de gevangenen eerst in de ruimen van kleinere boten ingescheept. Later moesten ze die verlaten en werden ze overgebracht naar het tot mijnenveger omgebouwde koopvaardijschip de 'Athen'. Die fungeerde als veerboot en bracht hen naar de op de grens van de Neustadter- en Lübecker Bucht liggende schepen: de 'Cap Arcona' (een luxe passagiersschip van de Hamburg— Südamerikanische Dampfschifffahrts Gesellschaft) dat vóór de oorlog een lijndienst onderhield tussen Hamburg, Rio de Janeiro in Brazilië en Buenos Aires in Argentinië, of de 'Thielbek', een groot Duits vrachtschip. De 'Deutschland', een luxe Oceaanstomer van de Hamburg-Amerika lijn, maar in het begin van WO II omgebouwd tot hospitaalschip lag daar ook voor anker.


Het luxe passagiersschip 'Cap Arcona' van de 'Hamburg-Südamerikanische
Dampfschifffahrts Geselschaft dat vóór WO
II een lijndienst onderhield
tussen Hamburg, Rio de Janeiro en Buenos Aires.

Het schip nam geen gevangenen aan boord maar het lag daar gemeerd met de bedoeling om op dit schip gevangenen uit het KZ Sachsenhausen in te schepen. Op de Cap Arcona werd een deel van de gevangenen met zestien gepropt in kajuiten die voor twee personen bestemd waren. Anderen werden in de ruimen geduwd. In totaal werden ongeveer tienduizend gevangenen in deze schepen opgesloten. Velen kwamen daar in die donkere stinkende ruimen -waar iedereen ter plekke zijn behoefte moest doen - om het leven door ziekten en door gebrek aan eten, drinken en verse lucht. Als er toch al eens een ketel 'koolsoep' aan een touw naar beneden gelaten werd, drumde iedereen als bezeten naar voor, waardoor de ketel omviel en ze dus weeral een dag geen voedsel hadden.

Een massale aanval op 3 mei 1945 (de dag na de inname van Berlijn!) door een 200-tal vliegtuigen van de Royal Air Force boven de baaien van Kiel en Lübeck om een eventueel aanvalsmanoeuvre van een deel van de Duitse troepen langs de Baltische zee te beletten of om hun vlucht naar Noorwegen te verijdelen, kelderde 23 schepen en beschadigde er nog 115 andere.

Op 3 mei lagen de drie grote schepen, de Cap Arcona, de Thielbek en de Deutschland tussen een aantal Duitse marineschepen, voerden geen witte vlaggen en waren niet herkenbaar als concentratiekampen. Nog diezelfde morgen werden de Britten echter door een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis geïnformeerd over de aanwezigheid van grote aantallen gevangenen op deze schepen. De Britten gingen er echter na diverse grondige verkenningsvluchten van uit dat de grote schepen, gelegen tussen een zestal U-boten en torpedobootjagers, troepen aan boord hadden die meer dan waarschijnlijk de strijd vanuit Denemarken of Noorwegen voort wilden zetten. Voor hen meer dan voldoende reden om te besluiten deze schepen aan te vallen en uit te schakelen. De drie grote schepen — de Cap Arcona 'overladen' met 5.500 gevangenen, de Thielbek met 2.800 gevangenen aan boord en de Deutschland - nog zonder menselijke lading -, werden in de middag van drie mei in de Lübecker Bucht aangevallen en door Britse Hawker Typhoon jachtbommenwerpers met raketten bestookt.
 






De schepen in de 'Lübecker Bucht' werden door
Britse jachtbommenwerpers bestookt met raketten
.

De Thielbek vloog direct in brand en kapseisde binnen het kwartier. Met haar verdwenen de kapitein, de bemanningsleden en de 2.800 gevangenen in de golven. De Cap Arcona kwam er niet veel beter vanaf. Op de Cap Arcona werden 40 raketten afgevuurd die allen doel troffen en die het schip in één grote laaiende vuurzee veranderde. Kapitein Bertram liet onmiddellijk de witte vlag hijsen maar het kwaad was niet meer te stoppen. Het vele houtwerk van dit oorspronkelijk luxe schip brandde als een fakkel terwijl de als schoorstenen werkende trappenhuizen het vuur alleen maar aanwakkerden. Uiteindelijk kapseisde ook dit schip, maar bleef met stuurboord ongeveer zes meter boven water uitsteken omdat het water ter plaatse maar 26 meter diep was, terwijl de breedte van het schip 32 meter was.

De gevangenen die kans gezien hadden om toch op het schip te blijven en zich op de hete wanden van het schip in leven hadden weten te houden, werden door Britse reddingsploegen pas diezelfde avond gered. De meeste gevangenen die van het schip waren gesprongen verdronken in het koude water dat slechts 6 a 7 graden 'warm' was. Anderen werden door de laagvliegende Britse vliegtuigen beschoten die hen aanzagen als soldaten, of van op kleinere schepen door Duitse soldaten, die de in het water liggende SS'ers kwamen oppikken, dood geschoten. Nog anderen, die de oever toch konden bereiken, werden onmiddellijk geëxecuteerd door de SS'ers, fanatieke marinemensen en gewapende leden van de Hitler Jugend. Sommigen die ook het strand konden bereiken verging het nog erger, hen werd met schoppen en spaden de schedel ingeslagen!

Kort na de aanval op de Cap Arcona en de Thielbek volgde een aanval op het hospitaalschip de Deutschland door een eskader van zeventien Britse Hawker Typhoon jachtbommenwerpers. Deze toestellen bestookten het schip met 500 ponds brisant bommen, een groot aantal raketten en een moordend vuur met boordwapens. Niettegenstaande dat wist de bemanning zich met behulp van reddingsboten in veiligheid te brengen. De Deutschland onderging hetzelfde lot als de Cap Arcona en de Thielbek en zonk na een enige uren.

Van de ongever 8.000 gevangenen uit 24 landen die zich in de ruimen van de Cap Arcona en Thielbek bevonden kwamen er bijna 7.500 om het leven, waaronder 89 belgen. Slechts 500 mensen, 50 van de Thielbek en 450 van de Cap Arcona, overleefden deze catastrofe en konden het nog navertellen.


Na met raketten bestookt te zijn brandde de
'Cap Arcona'dagenlang als een fakkel.

2.000 gevangenen, die op 30 april van de Cap Arcona waren teruggehaald, werden ondergebracht in de Athen. Dit schip was teruggeroepen naar Neustadt, waardoor het grotendeels ontsnapte aan het bombardement. De Athen werd uiteindelijk slechts door drie lichte bommen geraakt. Duizenden doden werden in massagraven in de omgeving begraven en maanden na de ramp spoelden nog vele lijken aan op de stranden van de Neustadter- en de Lübecker Bucht. Belangrijke bemerkingen hierbij zijn dat de drie schepen al meer dan een volle week volledig overladen met Neuengamme gevangenen lagen te wachten. De Cap Arcona en de Thielbek hadden motorpech en waren in een niet zeewaardige staat.

Verdere bemerking dat Peter de Blonay, afgevaardigde van het Internationale Rode Kruis in Lübeck 300 gevangenen had laten overplaatsen naar de Lillie Mathiessen en dat hij, bij het binnentrekken van de Engelse troepen in Lübeck op 2 mei 1945, de Britse Brigadegeneraal verwittigd had dat er nog 8.000 gevangenen op de boten in de baai van Neustadt zaten. Zelf had Peter de Blonay nog gehoord dat dit bericht aan de bevelvoerende autoriteiten werd doorgegeven. Dramatisch is, dat dit bericht tot tweemaal toe door de betreffende verbindingsofficier was ontvangen, maar dat men kennelijk niet in staat was, of verzuimd had dit bericht door te geven aan de RAF piloten die de aanval hebben uitgevoerd. De SS zou in de ochtend van 3 mei 1945 een radiobericht verstuurd hebben dat aangaf dat de betreffende schepen geladen waren met Wehrmacht soldaten, om alzo de Britten op het verkeerde been te zetten!. Een macabere oorlogszet?

Interessant om te weten is dat de Britse regering een deel van de dossiers over deze aanval nog tot 2046 gesloten houdt. Zou dit misschien betekenen dat er in de communicatie bij deze aanval dan toch zware fouten zijn gemaakt?




 De in de Oostzee gekapseisde en uitgebrande 'Cap Arcona'. Door het ter
plaatse ondiepe water stak het schip ongeveer zes meter boven de zeespiegel uit.

Het Zweedse Rode Kruis

De SS was op 29 april met Hans Arnoldsson, een Zweedse arts uit Göteborg die deel uitmaakte van het gevolg van Folke Bernadotte, overeen gekomen om 250 Fransen, Belgen en Nederlanders uit de twee Blankenburg kampen 'Turmalin' en 'Klosterwerk' (= buitenkampen van het concentratiekamp Dora-Mittelbau) naar Zweden over te brengen aan boord van twee Zweedse scheepjes die Rode Kruis pakketten, bestemd voor westerse krijgsgevangenen, gelost hadden. Deze schepen waren de 'Lillie Matthiessen' en de 'Magdalena'.

Op de Lillie Matthiessen waren reeds 214 vrouwelijke gevangenen uit het vrouwenkamp Ravensbrück gebracht. Dokter Arnoldsson had aan de bevelvoerende SS officier van de Athen voorgesteld om ook enkele honderden personen - die er het ergst aan toe waren - eveneens naar Zweden te evacueren. Er werden dus ook 206 Neuengamme gevangenen van Franse, Belgische en Nederlandse nationaliteit, maar daarom niet de meest verzwakten, van de Athen, Thielbek en de Cap Arcona aan boord gebracht, wat het totaal op 420 'passagiers' bracht. Op de Magdalena werden ook 250 Neuengamme gevangenen van Franse, Belgische en Nederlandse nationaliteit van de Cap Arcona, Thielbek en de Athen gebracht. Maurice was dus één van de naar schatting 456 Neuengamme gevangenen die de onnoemelijk grote dosis geluk hadden om van die concentratiekampboten overgebracht te worden naar de Lillie Matthiessen en/of de Magdalena. Zonder het te beseffen ontsnapten ze daardoor aan het dodelijke bombardement van de Engelse Typhoon jachtbommenwerpers op 3 mei 1945.

In ruil voor zijn sigaretten - hij rookte toch niet - had een Franse gevangene aan Maurice gezegd niet op de Lillie Matthiesen, maar op de Magdalena aan boord te gaan. Eerst weigerde Maurice - wat wist die Fransman daarvan - maar de man bleef aandringen, en zei dat zijn informatie Maurice zijn leven zou redden. Op de Lillie Matthiessen werden volgens die Fransman blijkbaar alle 'hopeloze gevallen' gebracht. Dat schip zou Zweden niet bereiken, omdat men het ging laten zinken. In de namiddag van 30 april 1945 was de Lillie Matthiessen vertrokken naar Trelleborg in Zweden.

... Blankenburg

Die bewuste namiddag van 30 april 1945 wachtte de Magdalena echter nog op de westerse gevangenen van het KZ Dora-Mittelbau buitenkamp Blankenburg Klosterwerk. Dit kamp werd opgericht op 28 augustus 1944 als buitenkamp van KZ Buchenwald, maar sinds 28 oktober 1944 was het een Aussen-kommando van Dora-Mittelbau. Deze gevangenen waren helaas tijdens een dodenmars die op 6 april richting Neuengamme begonnen was, blijven steken in een schuur in Sarau-Glasau. Hun bevrijding gebeurde toen die schuur op 30 april 1945 ontdekt werd door vier camions van het Internationale Rode Kruis, bij een reddingsactie opgezet door het Zweedse Rode Kruis. De Zweden die, in het kader van de Bernadotte acties, opereerden in het gebied van Schleswig-Holstein, vroegen daarop om alle Belgen, Nederlanders, Fransen en enkele Luxemburgers aan hen over te dragen. De achterblijvers, vooral Polen en Russen, keken hun vertrek met lede ogen aan. Die Oost-Europeanen kwamen uiteindelijk op de boten in de baai van Lübeck terecht, zodat de meesten onder hen tijdens het Britse bombardement van 3 mei 1945 om het leven kwamen.

Het begon al te schemeren en de kapitein van de Magdalena wou vertrekken, hij wenste voor het donker de Lübecker Bucht uit te zijn, om aldus op open zee te kunnen varen. Toen hij bevel gaf het anker te lichten, arriveerde plots de kleine kolonne met Rode Kruis camions op de kaai. De loopbruggen werden terug neergelaten en de ongeveer 170 westerse gevangenen die de dodenmars vanuit Blankenburg Klosterwerk overleefd hadden, konden alsnog ingescheept worden. De bemanningsleden van de Magdalena konden hun tranen niet bedwingen, bij het zien van deze 'uitgemergelde levende lijken'. Onder hen waren dus ook enkele Stekenaars en Waaslanders. Tijdens de nacht hoorden ze zware explosies en de volgende dag op volle zee, was de Lillie Matthiessen inderdaad niet te zien. Maurice dacht op dat moment dat hij ditmaal zijn leven aan die Fransman te danken had.

...

Hoofdstuk acht

Zweden en Blijde Thuiskomst

Op volle zee kregen de 832 geredden van de Magdalena en de Lillie Matthiessen een pakket van het Canadese Rode Kruis.



De naam van onze Maurice staat vermeld op de Zweedse lijst van de 832 geredden
die op 2 mei 1945 in de haven van Trelleborg aankwamen. (Bron: ITS Bad Arolsen)

Uitgehongerd en na vele maanden ontberingen, begonnen velen wild enthousiast kaas, boter, chocolade, visconserven en nog andere krachtige vettige kost door elkaar te eten. Ze hadden beter moeten weten, want diegenen die van Neuengamme kwamen hadden reeds rond 20 april, een pakket van het Amerikaanse Rode Kruis gekregen. Voor Maurice en zijn makkers van Neuengamme, van het konvooi van 2 september 1944, was dat toen het allereerste pakket dat ze kregen. Voorgaande pakketten waren door kampcommandant Max Pauly voor eigen profijt aangeslagen. Hij had namelijk in zijn woonplaats een kruidenierswinkel, en had de pakketten daar naar toe laten brengen om de inhoud te verkopen!

In de Amerikaanse pakketten zat brood, beschuit, kaas en worst. Maar ook melkpoeder, koekjes, chocolade, bonbons, dozen met corned beef, vlees en sardines. En bovendien zaten er 100 Amerikaanse sigaretten in. Uiteraard was dat niet om te eten, maar om te roken of om te ruilen voor andere zaken. De gevangenen hadden zich toen op al dat lekkers gestort zoals uitgehongerde wilde beesten. Het gevolg was dat allen binnen de kortste keren een zware diarree hadden, en sommigen daarvan stierven. Op de Magdalena en de Lillie Matthiessen had bijna iedereen na enkele uren een flinke diarree te pakken. Heel waarschijnlijk dat daardoor twee Vlamingen onder hen nog tijdens de overtocht stierven. Zij waren beiden ouder dan vijftig jaar, en dat zal ook wel een rol gespeeld hebben. In de voormiddag van 2 mei 1945 kwamen beide schepen aan in Trelleborg, de meest zuidelijk gelegen havenstad van Zweden. De Magdalena had dus zijn achterstand op de niet gezonken Lillie Matthiessen opgehaald.

De sigaretten van Maurice zullen die Fransman, met zijn verzonnen verhaaltje, zeker gesmaakt hebben.

De ex-concentratiekamp gevangenen werden in Trelleborg uitbundig met muziek ontvangen. 'Alte Kameraden', zoals in Neuengamme, was er gelukkig niet bij. Hun vuile lompen (kampkleren) moesten ze wel uitdoen om te laten verbranden, maar daarna kregen ze in het 'Varmbadhuset' (badhuis met warme baden) een deugddoend warm bad met lekker geurende zeep. Een ex-gevangene die erg onderkomen was, overleefde het bad niet. Maurice voelde zich onwennig omdat hij door een verpleegster gewassen werd, maar de dame maakte hem vriendelijk duidelijk dat ze reeds honderden (mannelijke) ex-gevangenen die naar Zweden geëvacueerd waren, gewassen had. Enige vorm van gêne was dus niet nodig.


Het toenmalige 'Varmbadhuset' van Trelleborg zag er toen al zeer modern uit.

Iedereen mocht zelf in een hangar nieuw ondergoed, hemd, das en pull, eventueel een pet, lederen schoenen én een herenpak uitkiezen. Buiten het feit dat ze geen nummer meer waren, maar terug een naam hadden, kregen ze ook hun menselijke waardigheid terug, 's Avonds mochten ze slapen in een heerlijk bed met propere witte lakens! Sommigen zegden: "we zijn van de HEL in het PARADIJS beland!".

Op die heuglijke tweede mei 1945, althans voor de geredde Belgen in het Zweedse Trelleborg, gaven onder andere twee sleutelfiguren van het raketprogramma van nazi-Duitsland zich over aan de Amerikanen. Wernher von Braun, de civiele technisch directeur, generaal majoor Walter Dornberger, de militaire programmaleider van het raketprogramma, en ook enkele ingenieurs van Peenemünde gaven zich, in het Oostenrijkse dorpje Reutte, over aan soldaten van de 44™ Amerikaanse infanteriedivisie. Enkele maanden later zaten ze, samen met 14 ton archiefmateriaal, in Fort Bliss in Texas.

De plaatselijke krant 'Trelleborgs Allehanda' van 3 mei 1945, berichtte op de voorpagina over de aankomst van de Magdalena en de Lillie Matthiessen. Diezelfde krant had het ook over 45 'levende skeletten' die naar de kliniek gevoerd werden.


Subtitel op pagina 1 van de 'Trelleborgs Allehanda' van 3 mei 1945. Men
moet geen Zweeds kennen om te begrijpen dat het over 45 levende
skeletten gaat die naar de klinieken gebracht werden
.

Nadat de ex-gevangenen naar de Zuid-Zweedse havenstad Trelleborg geëvacueerd waren, brachten de Lillie Mathiessen en de Magdalena de witte camions, die voor de reddingsactie onder de vlag van het Internationale Rode Kruis waren ingezet, terug naar Zweden.


 


De witte camions werden vakkundig aan de kade gehesen.
Hiermee werden onder andere de vast gehouden gevangenen van
het Dora buitenkamp Blankenburg opgehaald in de schuur van Sarau.


Dienst voor repatriëring

De Belgische dienst voor de repatriëring van landgenoten 'schoot vrij vlug in gang'. Op 8 mei 1945, amper zes dagen nadat de geredde Belgen per boot op 2 mei in Trelleborg waren aangekomen, werden in Stockholm al dossiers van hen opgemaakt De persoonsgegevens van de betreffende Belgen werden uiteraard in Trelleborg verzameld en een foto werd ter plaatse gemaakt. Ook voor Maurice werd een dossier opgemaakt.

Het fotootje, gemaakt rond 5 mei 1944, spreekt boekdelen. Alhoewel een Zweedse verpleegster hem proper gewassen heeft en hij geschoren is, en bovendien zijn hoofdhaar al terug groeit en hij mooie kleren draagt, verraden de diep liggende ogen nog duidelijk de maandenlange horror die hij in Neuengamme ondergaan heeft.



Maurice begin mei 1945. Zijn diepliggende ogen verraden
nog de doorstane horror van acht maanden KZ Neuengamme.

De Belgische repatriëringsdienst stelde een document op 'Papier van Eenzelvigheid'. Daarop werd genoteerd dat Maurice vijf kinderen had, namelijk Reno, Leo, Ghisela, Boudewijn en ?. Op 28 juli 1944, de datum van zijn aanhouding, wist Maurice dat zijn Hilda twee maanden zwanger was van hun vijfde kind. Eigenlijk was dat reeds het zesde kind, want hun eerste kindje, Gisella, stierf na amper drie maanden aan wiegendood. Hij verwachtte dus dat er tijdens zijn gevangenschap in het KZ Neuengamme, zowat in de loop van februari 1945, wel een vijfde kindje geboren zou zijn. De naam en het geslacht van dat kindje kende hij uiteraard niet. De briefwisseling met het thuisfront, die nadien moeizaam op gang kwam, zou daarover pas uitsluitsel brengen.

Op het 'Papier van Eenzelvigheid' stond als Weerstandsbeweging vermeld: 'Witte Brigade". Misschien is dit gemakshalve gedaan want zoals wij weten was Maurice bij het Geheim Leger en inlichtingendienst Luc-Marc.

(Kopie Eenzelvigheidspapier, zie boek.)

......

Op een avond eind mei, het was al rond 23 uur, kwam Evarist De Maesschalck, een overbuurman uit de Dorpsstraat, heel opgewonden aangelopen en riep: "Hilda, Hilda, ze hebben Moóries op de radio afgeroepen, en hij lééft nog!" Meteen stond heel Stekene in rep en roer, en stroomde het Gildenhuis vol met familie en vrienden die Hilda kwamen feliciteren met het heuglijke nieuws. Het bier vloeide er tot laat in de nacht. Maar belangrijk ook, Robert De Bock had wel degelijk gelijk en bevestigde nog maar eens zijn prima reputatie bij het pendelen. Maurice leefde inderdaad nog maar woog slechts 38 kilogram, en verbleef niet in Duitsland, maar in het neutrale Zweden. Had Robert boven een kaart van Europa gependeld, dan had hij zeker Zweden aangeduid als het land waar Maurice zich in die periode bevond. En dan hadden ze hem waarschijnlijk ook niet geloofd.

Na negen maanden van ontbering was een overdaad aan voedsel in het begin niet zo goed voor zijn gekrompen maag en ingewanden. Gelukkig werd hij, zoals alle andere geredden trouwens, in het begin van de 14-daagse quarantaineperiode (absoluut niet te vergelijken met de quarantaine periode in Neuengamme!) van 2 tot 17 mei 1945, in de 'Centralskolan' van Trelleborg, met mate gevoed. Vooral de vijfenveertig zwaar zieken in het ziekenhuis en de zware gevallen die niet direct een intensieve ziekenhuis verzorging nodig hadden en ondergebracht werden in de 'Kristelijke School', kregen letterlijk om het uur één lepel melksoep (pap), en dat werd slechts rustig aan opgevoerd, want anders overleefden ze het ook niet. Ondanks het reeds in die tijd hoge niveau van de Zweedse geneeskunde, stierven er tijdens de eerste drie weken van hun verblijf in Zweden, toch nog zeven geredde Belgen in Zweedse ziekenhuizen. De overigen konden na de veertiendaagse quarantaineperiode genieten van een deugddoende herstelperiode in het meer noordelijk gelegen dorp Veinge. Daar konden Maurice en zijn makkers zich tegoed doen aan het overvloedige, lekkere en vooral voedzame eten dat de Zweedse weldoeners hem en zijn geredde makkers voortdurend voorschotelden. Diegenen die toch nog een redelijk goede maag en darmen hadden, begonnen vrij snel 'te eten en te drinken gelijk 'delvers'. Georges Buytaert dronk tot twintig potjes levertraan per dag! Levertraan is een dierlijke olie, gewonnen uit de lever van kabeljauw, schelvis en andere vissen uit de familie van de schelvissen. Het is een vette olie die jodium, fosfor, en vitamine A en D bevat. Bovendien is levertraan één van de producten met het hoogste gehalte aan omega-3 vetzuren. In die tijd was levertraan echter van een minder zuivere kwaliteit, donkerder ook, en met een ranzige smaak en een geur van (rotte) vis. Maar voor de meeste geredde Belgen was het dé manier om hun lichaam snel te laten recupereren van de doorstane lange periode van uithongering, uitputting en gebrek aan vitaminen en mineralen. Onze Maurice, met zijn achtendertig kilogram bij aankomst in Zweden, evolueerde na die langzame opbouw van voeding in de eerste dagen, in de daarop volgende weken in zeer gunstige zin. Ook de levertraan hielp daaraan mee, hij had het ervaren. Zijn kinderen, waaronder de auteur, werden daarom na de oorlog ook vaak 'getrakteerd' op een lepel levertraan. Er werd steeds bij gezegd dat levertraan van walvisolie gemaakt werd en zéér kloek was. De kinderen begrepen eerder de negatieve aspecten van het product: de slechte geur en vieze smaak en probeerden om er steeds weer aan te ontsnappen.
  


Aan de 'verplichte' dagelijkse lepel levertraan viel niet te ontkomen


Eerste teken van leven
 

Op 12 mei 1945 schreef Maurice, vanuit het Zweedse Trelleborg, een eerste brief naar zijn Hilda en de kinderen in Stekene. Wanneer die juist toegekomen is weten we niet, maar gezien de enorme chaos van kort na de oorlog, is het meer dan waarschijnlijk dat die brief meerdere weken onderweg is geweest. En zoals we weten, hadden en hebben de postbodes vaak een sociale functie. Zij doen een babbel met de mensen en helpen hen soms met administratie of met één of andere boodschap. In die tijd waren de postbodes ook de eersten die zagen dat er een brief uit een ver land toekwam, en Zweden was toen nog heel ver, ook al was onze vierde Koningin Astrid (Stockholm, 1905 - Küssnacht, 1935) uit dat land afkomstig. De facteur zal dus wel het Gildenhuis binnengestapt zijn al zwaaiend met die Zweedse brief. Voor Hilda moet het een Hoogdag geweest zijn, en zij zal de brief wel steeds opnieuw en opnieuw gelezen hebben, en ook voorgelezen hebben aan de familie, kennissen, buren en de klanten van het Gildenhuis.

....

Zweden/Veinge

Ondertussen waren de Belgen, na de quarantaineperiode in Trelleborg, overgebracht naar het 160 km meer noordelijk gelegen Veinge (spreek uit Weinge), een dorp gelegen op 20 km ten zuidoosten van Halmstad. Dus aan de zuidwestkust van Zweden, met aan de overkant van het Kattegat het Deense Ar-hus. Het dorp telt momenteel ongeveer 3.000 inwoners, en behoort samen met vijftien andere dorpen en één stadje tot de fusiegemeente Laholm. Het 5 km zuidelijker gelegen stadje Laholm telt nu ruim 23.000 inwoners en is een van de oudste steden van Zweden, en het oudste stadje van de provincie Haland.


Het mooie kerkje van Veinge zoals Maurice en zijn makkers het in 1945 zagen.
Jacques Vervalcke (NG-24413) verstuurde de boven afgebeelde ansichtkaart
op 18 mei 1945 naar zijn ouders in Antwerpen.

In de volgende twee maanden, bij de uitermate gastvrije, gulle en vriendelijke inwoners van Veinge, waar een deel van de Belgen in een omgebouwde toneelzaal sliepen en een ander deel in een school, werden ze als prinsen ontvangen. Ditmaal sliepen ze ieder afzonderlijk in echte bedden met een goede matras, lekker geurende lakens en voldoende dekens voor één persoon, in plaats van concentratiekamp 'stapelbedden' met rot stro en vol luizen en uitwerpselen als gevolg van difterie, waar ze dikwijls met drie per bak in moesten liggen! Sommigen konden echter niet wennen aan zo'n zacht bed en geraakten niet in slaap. Ze gingen dan toch maar op de (houten) vloer liggen, en dan lukte het wel. Enige ex-gevangenen hielden overdag wat eten over, en stopten dat onder hun hoofdkussen of matras. Dat was nog een overgebleven reflex van in de kampen van Neuengamme, Buchenwald of Dora, om 's morgens toch een stukje brood te hebben bij hun ersatz koffie gemaakt van eikels en gebrande gerst. Dikwijls werd dat stukje brood in de loop van de nacht gestolen, maar daar moesten ze in Veinge geen schrik voor hebben. De verpleegsters van het Zweedse Rode Kruis, die de ex-gevangenen verzorgden en hielpen, haalden die kleine 'ijzeren voorraad' met de glimlach weg. De meeste overlevenden van de concentratiekampen vonden er hun lichamelijke gezondheid terug. Het terugwinnen van hun geestelijke gezondheid werd echter wel vertraagd door de nachtmerries die hen jarenlang, soms heel hun verdere leven, bleven achtervolgen.

Overdag waren de Belgen vrij om te gaan en te staan waar ze wilden. En dus waren er veelvuldige contacten met de inwoners van Veinge. Deze waren er trouwens zéér fier op dat hun graaf Folke Bernadotte minstens 15000 Politieke Gevangenen, waaronder Belgen, uit de klauwen van de nazi's bevrijd had.

Maurice herwon stilaan een normaal gewicht. Hij en zijn makkers werden namelijk in de namiddag voortdurend uitgenodigd bij de mensen van Veinge om 'op de thee te komen', en werden daarbij verwend met, zoals in Groot-Brittannië, de lekkerste thee met allerlei gebak en versnaperingen. Een ware luxe voor hen! Zo leerde Maurice, die een echte zoetekauw was, onder andere Kladdkaka (letterlijk vertaald: 'kliederkoek'), een Zweedse chocoladetaart, kennen


 

Twee verpleegsters voor het Folkskolan en een groepsfoto met
links onder hun 'bewaker' Eric Svensson en een Zweedse verpleegster.

Hij die vroeger geen dag zonder snoep of chocolade kon, was meer dan negen maanden volledig verstoken gebleven van alle zoetigheid. Ook dat was een marteling. Per uitzondering kreeg hij af en toe wel eens letterlijk enkele klontjes suiker van een of andere SS-er. Dat was dan als beloning omdat hij een militair kostuum keurig had gestreken of hersteld. Die klontjes suiker werden dan wel gedeeld met zijn Belgische lotgenoten.


Bij de Belgen in Veinge werden er ook wel groepjes gevormd. Zo waren er de overlevenden van Neuengamme en zijn bijkampen die bij elkaar bleven. Die van Buchenwald en Dora zochten ook eikaars gezelschap op. De jonge gasten, zeg maar de twintigers en dertigers, trokken ook vaak samen op. Zo was er een kliek met onder anderen Albert Van Nerum (NG-44808), een 24-jarige onderwijzer uit Antwerpen. Jacques Vervalcke 26 jaar (NG-24413), eveneens uit Antwerpen. Leon Toté 33 jaar (NG-59312), geboren in Zwijndrecht maar onderwijzer in Antwerpen. Georges Muller 24 jaar (NG-45442), uit Arlon. Zij recupereerden sneller dan de oudere Belgen, en trokken er vrij vlug op uit om de streek te verkennen. Ze gingen met hun gastgezinnen - met familienamen als Linder, Ollsen, Linnea en Svensson - naar de zuidwestkust van Zweden. Of ze reden per fiets door het Zweedse platteland, en verkenden de meertjes en riviertjes.

Ze waagden zich zelfs onder elkaar aan een zwemwedstrijdje. Bedoeling was de andere oever, van een meertje van 800 meter breedte, als eerste te bereiken. Eind mei/begin juni 1945 zal het water nog behoorlijk fris geweest zijn, maar de koude konden zij zeer goed verdragen, want anders hadden ze Neuengamme of zijn bijkampen niet overleefd. En bovendien hadden ze al terug wat kilo's vlees aan hun botten bijgewonnen. Om te poseren in hun alles behalve modieuze onderbroeken van die tijd, zagen ze geen probleem. In Neuengamme zagen ze dagelijks doden die van al hun kleren (lompen) ontdaan waren door de levenden, die een extra stuk kledij best konden gebruiken. De naakte lijken bleven soms dagenlang liggen voor ze gecremeerd werden. En zoals we weten hebben de Zweden ook geen probleem met naaktheid. Zij hebben een eeuwenlange traditie van gemengd saunabezoek.


Om het eerst een meer van 800 meter breedte overzwemmen.
Ze begonnen er aan met een glimlach...... in onderbroek:

 


Met de gastfamilies Linder, Ollsen en Linnea aan de Zweedse zuid-west kust.
Onderaan rechts Albert van Nerum.

Het belangrijkste feest in het moderne Zweden is het feest van Midsommardagen (Midzomerdag), dat oorspronkelijk op 24 juni gevierd werd. Vanaf 1953 wordt het gevierd op de zaterdag die het dichtst bij 24 juni ligt, tussen 19 en 26 juni. Het verwijst naar het heidense zonnewendefeest, maar werd een christelijke feestdag ter ere van de geboorte van Johannes De Doper op 24 juni. Het feest begint al op vrijdagavond, de Midsommarafton. De midsommarstang (= midzomerpaal of meiboom van een meter of tien lengte) wordt dan bij middel van een touw opgehesen. De paal is versierd met kransen en bloemen, en er rond wordt gedanst, gezongen en... gedronken. Dat deed onze Belgen een beetje aan een Vlaamse kermis denken, en daardoor verlangden ze naar huis. Voor de geredde Belgen was het wel een van de hoogtepunten van hun verblijf van twee maanden in Veinge.


Een deel van de Belgen zit reeds, mooi opgekleed met hemd,
das en zondagse pet klaar voor het 'Midsommarfest'.


Riviertje in zuid-west Zweden.

Het lichamelijk, maar zeker het geestelijk herstel dat de ex-concentratiekamp gevangenen door hun meer dan uitstekende verzorging in Zweden genoten, resulteerde in een sterk groeiende belangstelling voor hetgeen er om hen heen gebeurde. De aanvankelijk apathische houding die velen bij aankomst hadden, verdween als sneeuw voor de zon en overduidelijk genoten zij van de befaamde Zweedse 'Midsommardagen'. Ook het kunnen en mogen bijwonen van de bekende hieropvolgende grote sportmanifestaties droeg zonder meer sterk bij aan hun volledig herstel.

 


De Belgische 'gasten kregen voor het bijwonen van het jaarlijkse
Midsommarfest een plaats op de eretribune.




 
 


Veinge (nr. 18) was één van de 23 plaatsen in Zweden waar Belgen opgevangen
werden. Er waren twee opvangplaatsen in Veinge voor de 125 geredde mannen.

 Markaryd

Het stadje Markaryd ligt 37 km ten zuidoosten van Veinge. Reeds in het vierde kwartaal van de 19dt eeuw was men begonnen met de aanleg van een spoorweglijn tussen de steden Hassleholm in de provincie Skane Lan en het 97 km meer noordelijk gelegen Halmstad in de provincie Hallands lan. In 1899 werd het traject Markaryd — Veinge, van de zogenaamde 'Markarydsbanan', geopend. In 1930 werd de lijn door de staat genationaliseerd, en reeds in 1935 werd het volledige traject geëlektrificeerd.

De Belgen in Veinge vernamen in juni 1945 dat er onder de geredde vrouwen uit het kamp van Ravensbrück, die op herstelverlof waren in Markaryd, een aantal de Belgische nationaliteit bezaten. De jongere mannen in de groep waren direct enthousiast om hen een bezoekje te brengen, en met de trein was dat perfect doenbaar: opstappen in Veinge, afstappen in Markaryd


Het station van Veinge vanwaar de jonge mannen vertrokken naar Markaryd.



Ida en Adolv Karlsson, het gastgezin van Maurice stuurde Hilda
en Maurice een ansichtkaart met de afbeelding van dit station.

Een aantal dagen voor 'Midsommar' was het zover: de jonge mannen vertokken uit Veinge en er werd in Markaryd 'verbroederd en verzusterd'. Het meer van Markaryd was daarvoor de uitgelezen plaats.


Jonge Belgische mannen en vrouwen, overlevenden van Neuengamme en Ravensbrück, die terug van de vrijheid en van het leven leren genieten aan het meer van Markaryd.

 



Avond aan het meer van Markaryd, tegen 'Midsommar' aan.


Belgische jongeren die, dankzij Zweden, terug in de toekomst geloven.


Op tablet kan de foto uitvergroot worden voor grotere herkenbaarheid
Of op de foto klikken, de foto open,t in een apart venster, dit sluiten.

30 mei 1945: 63 van de Belgische geredden rondom hun Zweedse weldoeners, voor de Bygdegarden school in Veinge, Zweden. Bij diegenen die geen hoofddeksel dragen is te zien dat de haargroei op hun hoofd in de plaats is gekomen van een kale knikker. Aan de gezichten van sommige geredden is ook te zien dat ze nog bitter jong zijn. Bovenste rij vlnr: 4de is Omer Plaquet, 6de is Georges Buytaert, 10de is Amedé Van Hooste en 12de is Albert Van Hoey. Enkele dagen later raakte Albert in coma als gevolg van buiktyfus. Tweede rij boven vlnr: 7de is Jef De Cock uit St.-Niklaas. Onderste rij, allen gehurkt, 5de van rechts: Raphaël De Tender. Tweede rij beneden, allen zittend: eerste van rechts is Maurice De Wachter.


Leve de radio

De installaties van het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep) werden vanaf 28 mei 1940 door de Duitsers gebruikt voor de uitzendingen van Sender Brussel, de propaganda zender van de bezetter. In Londen werd daarom de BNRO (Belgische Nationale Dienst voor Radio-omroep) opgericht, die op 8 februari 1943 haar eerste uitzending via de BBC verzorgde. Later werd vanuit Leopoldstad in Belgisch Kongo via kortegolf uitgezonden. Veel mensen in ons land stemden hun radio op de BBC af, om op die manier de Vlaamse en ook Engelse berichtgevingen clandestien te beluisteren. Uiteraard moesten ze er voor zorgen om niet betrapt te worden. De radio was dus een draadloze link tussen de Belgen in het bezette Vaderland en de Belgische Regering in Groot-Brittannië. De Duitsers van hun kant probeerden de geallieerde golflengten zoveel mogelijk te storen. Het BNRO bleef actief tot september 1945, waarna het NIR, volgens de besluitwet van 14 september 1945, terug de opdracht kreeg radio-uitzendingen te verzorgen. Pas in 1960 ontstond de BRT.

Het was dus de BNRO die ergens op het einde van mei 1945, rond 11 uur 's avonds op de radio volgende mededeling deed: "Maurice De Wachter bevrijd, en in goede gezondheid in Zweden". Gelukkig waren er in Stekene ook mensen die deze mededelingen op de radio, zelfs tot in de zeer late uren, steeds zeer aandachtig beluisterden.

Paul van Zeeland (1893-1973) was onder andere doctor in de rechten en in de politieke- en diplomatieke wetenschappen, advocaat, econoom, katholiek politicus en staatsman. Hij was eerst vicegouverneur van de Nationale Bank, vooraleer hij in juni 1934 als crisisminister zonder portefeuille binnengehaald werd in de regering van Georges Theunis.

Op 25 maart 1935 werd hij, als 38ste Premier van België, de Eerste Minister van een regering van nationale eenheid (= een coalitie van de drie grootste partijen: de katholieken, de liberalen en de socialisten). In de lente van 1936 moest deze regering, onder druk van de fascistische partij Rex, aftreden. Vanaf juni 1936 kon ze echter een nieuwe termijn aanvatten, en dit tot november 1937. Tijdens die tweede termijn werd onder andere de 40-urenweek ingevoerd. Tussen 1949 en 1954 was Paul van Zeeland minister van Buitenlandse Zaken in meerdere regeringen. Maar reeds bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1944, nog voor de bevrijding dus, werd het 'Belgisch Commissariaat voor Repatriëring' (B.C.R.) opgericht. Aan het hoofd kwam Paul van Zeeland te staan, die in september 1944 meteen aan de slag kon gaan. Doel was de terugkeer van de Belgische ontheemden te organiseren. Ook de terugkeer van buitenlanders in België, volgens de akkoorden van Atlantic City van 9 november 1943, diende verwezenlijkt te worden.

In zijn hoedanigheid van Commissaris voor Repatriëring was van Zeeland een grote voorstander én gebruiker van de radio als communicatiemiddel. Hij gaf dus opdracht om de namen van Belgische overlevenden op de radio te laten voorlezen. Uiteraard moesten daar naamlijsten voor opgesteld worden. De Belgische delegatie in Stockholm zorgde voor naamlijsten van 73 Belgen die via Zweden gered werden. Een kopie van deze naamlijsten werd ook gebruikt voor de boekhouding. Immers, alle gedane uitgaven om onze geredde landgenoten een aangenaam verblijf in Zweden te garanderen, werden geregistreerd en moesten gestaafd worden. De meeste Belgen ontvingen 113,5 Zweedse kronen zakgeld die ze naar eigen goeddunken konden besteden. Ze ontvingen later ook nog 2 Deense kronen, die ze eventueel bij hun terugkeer via Kopenhagen konden gebruiken.


Maurice De Wachter, derde op bladzijde 3 van de betalingslijst ontving eveneens
113,5 Zweedse kronen. Raphaël De Tender is de eerste op deze bladzijde.

 
Brieven

Een schrijven van het Belgisch Commissariaat voor Repatriëring - Dienst van Opzoeking en identificatie -, gedateerd op 2 juni 1945, zal gezien de bureaucratie en de naoorlogse chaos, het Gildenhuis in Stekene wel ten vroegste een week later bereikt hebben. In deze brief werd aan mijn moeder Hilda, officieel medegedeeld dat Maurice zich op 2 mei 1945 in Trelleborg Zweden bevond. Echter, door het initiatief van Paul van Zeeland om het NBRO in te schakelen, was de radio hen voor geweest. Hilda en haar gezin waren reeds op de hoogte van het heuglijke nieuws, sinds het afroepen van Maurice zijn naam op de radio, ergens op het einde van mei 1945.

Op 15 juni 1945 schreef Hilda een tweede brief naar Zweden, want haar eerste brief was blijkbaar niet op zijn bestemming geraakt. Meer dan waarschijnlijk was dat omdat de Belgen ondertussen reeds vanuit Trelleborg naar Veinge overgebracht waren. In haar tweede brief vermeldt zij dat er reeds 3 (post)kaartjes en een brief van Maurice toegekomen zijn. Uit het schrijven van Hilda kunnen we opmaken dat het de brief betreft die Maurice in Trelleborg schreef op 12 mei 1945.

...

Terug naar huis

Volgens een krantenartikel werden Maurice en vier van zijn makkers reeds op vrijdag 6 juli 1945 terug thuis verwacht. Via een brief, door bevrijde Belgische vrouwen — uit Markaryd? — aan familie van de betrokkenen bezorgd, werd dit geopperd. De gegevens in het artikel zijn, gezien de naoorlogse chaos, niet volledig juist. Maurice verbleef niet in Buchenwald maar in Neuengamme. Albert Van Hoey kon er onmogelijk bij zijn, want hij lag al ruim 4 weken in coma. En de geredden waren niet op 30 april 1945 in Zweden aangekomen maar op 2 mei. Buiten deze kleine onvolmaaktheden zal het artikel bij de lezers ervan veel blijdschap teweeggebracht hebben. Ze moesten echter hun enthousiasme nog wat temperen, want de vier Politieke Gevangenen (in plaats van vijf) kwamen pas zes dagen later terug naar huis.


Vijf Stekenaars werden op 6 juli 1945 terug thuis verwacht.

In december 1943 werd de SHAEF (Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force) opgericht. Opperbevelhebber van dit hoofdkwartier van de Westerse Geallieerden was uiteraard Dwight D. Eisenhower. De leden van het opperbevel schetsten het plan voor Operatie Overlord, wat resulteerde in D-day op 6 juni 1944. Vervolgens dirigeerden ze het verder verloop van de krijgsverrichtingen. Na de landingen in Normandië bleef de SHAEF nog enige tijd op Brits grondgebied. Pas nadat de Geallieerden een vast bruggenhoofd hadden uitgebouwd en hun troepen de overhand hadden gekregen in Noord-Frankrijk, verkaste de SHAEF naar het Europese vasteland. In december 1944 hadden ze hun intrek genomen in het Trianon Palace Hotel in Versailles. Op 26 april 1945 verhuisde de SHAEF naar het Duitse Frankfurt.

Op het einde van de Tweede Wereldoorlog en ook in de daarop volgende maanden werd de Allied Expeditionary Force (A.E.F.) ook ingezet voor het organiseren van de terugkeer van de zogenaamde 'Displaced Persons' (D.P.). Alle krijgsgevangenen, politieke gevangenen, verplicht- en vrijwillig tewerkgestelde personen en andere ontheemden van tientallen Europese landen, moesten op de best mogelijke manier terug thuis geraken. Een enorme opdracht, want het ging hier niet over duizenden maar over miljoenen mensen.

Ook voor Maurice en zijn makkers werden door de A.E.F, de vereiste D.P. fiches opgemaakt, waarop de identiteit en een aantal (medische) kenmerken werden genoteerd. Voor Maurice noteerde men dat hij een reumatische aandoening had en ook werden een aantal gebroken tanden vermeld. Bovendien was zijn zicht slecht; een serieus nadeel voor een kleermaker.


Voorzijde van Maurice zijn A.E.F. D.P. registration record (registratiekaart  ontheemden)


Achterzijde van Maurice zijn A.E.F. D.P. registration record met medische gegevens.

Op 11 juli 1945 vertrokken ze uiteindelijk: Maurice, zijn streekgenoten en andere Belgen, na een uitgebreid afscheid van al deze uiterst gastvrije Zweedse mensen uit Veinge. Ze reisden eerst per gewone trein naar Malmö, en daarna per ferry-boat (overzetveer) naar Kopenhagen in Denemarken. In Kopenhagen stond een orkest hen op te wachten. Ze werden er warempel verwelkomd met... de Brabanconne. Niet verwonderlijk dat alle Belgen tranen in de ogen kregen, want dat was heel wat anders dan gedurende acht maanden, meermaals daags, Alte Kameraden te moeten aanhoren onder gruwelijke omstandigheden!




Dit identiteitsbewijs van D.P. (Displaced Person), door het A.E.F,
 uitgereikt, moesten de personen die gerepatrieerd werden te allen
tijde bij zich hebben, om goed en wel thuis te geraken.

Vervolgens werden ze met een DC 3 van de RAF - voor allen waarschijnlijk de eerste keer dat ze een vliegtuig aan de binnenkant zagen en West Europa vanuit de lucht konden aanschouwen! -, op donderdag 12 juli 1945 vanuit Kopenhagen naar België gerepatrieerd, waar ze op het vliegveld van Evere landden. Gratis was dat niet; het Commissariaat voor Repatriëring vergoedde het geallieerde land dat de repatriëring uitvoerde voor iedere vlucht met geredde Belgen aan boord.

Albert Van Hoey uit de Hellestraat was echter, zoals reeds geschreven, niet mee met de vlucht. Hij was in Zweden, op 4 juni 1945 (= de dag nadat er in Stekene grote Vredefeesten plaatsvonden) heel zwaar ziek geworden, en lag vijf weken in coma in het hospitaal van Halmstad. Buiktyfus was de oorzaak. Dus meer dan een maand na zijn bevrijding, waarvan twee weken quarantaine in Trelleborg en een opvang van ruim twee weken in het gastvrije Veinge, brak die venijnige ziekte toch nog uit! De dag van hun vertrek uit Veinge hadden zijn kameraden nog naar het hospitaal in Halmstad getelefoneerd. Daar kregen ze slecht nieuws te horen: Albert had waarschijnlijk nog slechts twee uren te leven!. De geest van Albert gaf zich niet gewonnen, dit in combinatie met een nieuw geneesmiddel dat toch nog toegediend werd, gaf als resultaat dat hij één van de weinigen was die dit overleefd hebben. Na hun bevrijding uit Duitse kampen zijn nog 14.000 concentratiekamp slachtoffers, niettegenstaande de goede zorgen, aan tyfus gestorven! Albert werd pas een maand later, op 12 augustus 1945, naar België gerepatrieerd.


De viering van de thuiskomst van Albert van Hoey op
12 augustus 1945 was groot plaatselijk nieuws.

Met de auto van 'Guust Siki' (August De Roos), die van notaris John Reyns, die van gordijnenwinkel Brys - twee Kemzeke, werden Maurice en zijn lotgenoten rond middernacht in de KAJ Centrale in Brussel opgehaald. Reno en Leo mochten mee met de auto van Brys, 'onze Pa' gaan ophalen, en waren dus zeer opgewonden. Maurice werd echter door de volwassen Stekenaars en Kemzekenaars omstuwd omdat ze hem allen als eerste wilden feliciteren met zijn thuiskomst, met als gevolg dat hij zijn kinderen eerst niet zag staan. Renoken en Leoken stonden er maar beteuterd bij.

De nachtelijke terugkeer was grandioos. De huizen in Sint-Pauwels, Kemzeke en Stekene waren versierd en de vlaggen wapperden overal. De dorpsgenoten stonden midden in de nacht op straat en weenden en juichten, en overhandigden bloemen. Op dertien (ongeluksgetal?, neen toch!) juli 1945 werd de gelagzaal van het Gildenhuis bedolven onder de bloemen. Talrijke telegrammen en visitekaartjes met gelukwensen werden afgeleverd.

De volgende zondag, 15 juli 1945, werden de teruggekeerden van Stekene en Kemzeke gezamenlijk gehuldigd. Vele toespraken werden gehouden, en de overlevenden van de concentratiekampen kregen nogmaals bloemen en geschenken aangeboden. Ook Mademoiselle Antoinette de Hemptinne was vanuit Gent speciaal naar Stekene gekomen om Maurice van harte te feliciteren met zijn miraculeuze redding uit de nazi-hel van KZ Neuengamme.

Opmerkelijke toespraak werd gehouden door de gepensioneerde 'Meester' Désiré De Pauw (1873-1946). Deze onderwijzer, maar ook grondlegger van het christelijke syndicalisme in het Waasland en voorzitter van de Bond der Kroostrijke Gezinnen was een bevlogen redenaar. Zijn zoon Gommar benoemde later de verwelkomingsbrief aan de woning van Maurice als de laatste grote redevoering van zijn vader74: "Het was één van Désiré's beste speechen die herhaaldelijk onderbroken werd door het applaus van de honderden mensen, die niet alleen rond de tribune aan het Gildenhuis stonden, maar ook de Dorpsstraat tot aan de markt en de kerk vulden!" Het was de eerste maal in zijn leven dat vader, die in zijn goede jaren een stem gelijk een klok had, een microfoon met luidsprekers gebruikte". Désiré woonde recht tegenover het Gildenhuis, en kende Maurice en Hilda dus heel goed. Hij vond het een eer en voorrecht om Maurice bij zijn thuiskomst te verwelkomen. Toen op het einde van de huldiging aan Maurice gevraagd werd om ook een kleine toespraak te houden, stamelde hij enkel: "ik ben zuü content dak terug thuis zijn". Daarna barstte hij in tranen uit, wat ook bij de menigte veel emoties teweegbracht.

.....

Nadien waren er toch personen die twijfelden of Maurice wel in een concentratiekamp gezeten had. Hij zag er te weldoorvoed en gezond uit! Misschien had hij ginds wel de kant van de Duitsers gekozen? Georges Buytaert had ook flink zijn best gedaan bij de gastgezinnen in Veinge.

Georges was een boom van een vent, en woog daardoor, bij zijn aankomst in Zweden, toch nog 56 kilogram. Bij zijn vertrek uit Zweden was dat, na slechts twee en een halve maand, opgelopen tot zijn normaal gewicht van voor zijn deportatie! Het bewijst dat die herstelperiode in Zweden een metamorfose teweeggebracht had. In plaats van de honger, honger en nog eens honger van het concentratiekamp, was het in Zweden: eten, eten, en nog eens eten.

Diegenen die rechtstreeks vanuit Duitsland naar België gerepatrieerd waren, zoals Etienne Van Hoye en Paul Baert, zagen er bij thuiskomst inderdaad nog uit als levende skeletten, en werden soms door hun eigen familieleden niet onmiddellijk herkend.

.....